OUDSTE GESCHREVEN BRONNEN.
De oudst bekende geschreven bronnen voor Bergen op Zoom dateren uit 1214 en
1219. In 1214 was Witte van BORGVLIET getuige bij het huwelijk van Machteld,
dochter van de hertog van Brabant en Floris, de toekomstige graaf van Holland. De
zelfde Witte en zijn broer Bette waren getuigen bij een akte waarin een zekere Hein
van BERGEN in 1219 land in Kloosterzande (thans Zeeuws Vlaanderen) afstond aan
de Vlaamse abdij Ter Duinen. De heer van Breda stond garant voor de uitvoering van
hetgeen in de akte was overeengekomen. 4)Hieruit blijkt, dat deze heer gezag had
over de in de akte optredende personen, waaronder Hein van Bergen. Ook de pastoor
van Bergen wordt in deze akte genoemd: een bewijs dat Bergen op Zoom dus al eni
ge ontwikkeling kende.
NIJVELS BEZIT AANGEVOCHTEN.
Vermoedelijk had de heer van Breda zijn gezag te danken aan het feit, dat hij namens
de hertog van Brabant, die beschermer was van de abdij van Nijvel, als ondervoogd
over de goederen van dat klooster in onze streken optrad. Zoals meer van deze voog
den gingen ook de heren van Breda verder dan hun bevoegdheden toestonden, door
de goederen voor zichzelf in bezit te nemen en aan een ondergeschikte (leenman)
over te dragen. In 1235 vond de abdis van Nijvel dat dit te erg werd: zij deed een be
roep op de hertog en dreigde de voogd van de toen minderjarige heer van Breda in de
kerkelijk ban te laten doen. 5) Uit een akte van zes jaar nadien blijkt dat de hertog in
derdaad de onwettige bezitters van het eigendom van Nijvel heeft verjaagd. Nu was
echter de abdis laks: zij liet na, de goederen in bezit te komen nemen, zodat de
kloosterlingen van het Nijvels kapittel zich op hun beurt bij de hertog beklaagden. 6)
Wat er toen gebeurd is, is ons niet bekend. In 1246 maakten de abdis en haar
kloostergemeenschap (kapittel) een overeenkomst met de heer van Breda. De laatste
kreeg de goederen van Bergen (wat dat waren is niet opgeschreven) 8) in pacht. In
datzelfde jaar maakte de heer van Breda zijn testament. Te Bergen op Zoom krijgen
het gasthuis en een zekere Boudewijn van Bergen een uitkering uit zijn nalatenschap.
9) Wellicht is deze Boudewijn dezelfde, die in 1232 het land aan de Zoom (de Some)
dat hem was ontnomen, had teruggekregen. 10)
In dat geval hebben we in Boudewijn een leenman van de heer van Breda voor ons,
een vertegenwoordiger van diens gezag in het voormalige Nijvels goed. Later blijkt
deze abdij nog slechts aanspraak te maken op tienden en patroonaatsrecht, dat wil
zeggen het recht om geestelijken van de parochiekerk ter benoeming voor te dragen.
BEDENKELIJKE BEWIJSSTUKKEN.
Hoe en wanneer kwam Nijvel in het bezit van de goederen van Bergen? Daar kunnen
we niet veel zinnigs over zeggen. Vóór 1235 bezitten we slechts twee stukken, die al
gemeen als echt aanvaard worden; deze betreffen bezittingen van de abdij die op
Zuid-Beveland moeten hebben gelegen. In een oorkonde van 11 maart 1186 verpand
den de abdis van Nijvel en haar kapittel het land RILLAND aan de abdij Ter duinen.
11Als pachter wordt genoemd een zekere Arnold; men neemt voor vrijwel zeker aan
dat dit dezelfde persoon was, die als Arnold van Rilland moet hebben verschenen in
een akte van ongeveer één jaar nadien, waarbij de heer van Breda zijn bezit te Rilland
aan dezelfde abdij schonk.
11Het ligt voor de hand, dat de heer van Breda te Rilland had gedaan wat hij (later?)
te Bergen op Zoom zou doen: de goederen van de veraf gelegen abdij van Nijvel in
bezit nemen en aan een leenman geven. Door morele druk gedwongen stond hij
ze vervolgens af aan een jongere abdij die op het eiland van Rilland aktief werd. 12)
Ook op Yerseke had de abdij aanspraken kunnen maken onder meer met beroep op
een oorkonde van 980 waarbij keizer Otto II de abdij rechten verleende te Gerschia
(vermoedelijk Yerseke) en het onbekende S...SANT. 13) Het blijkt niet, dat zij dit in
de twaalfde eeuw ooit deed. We tekenen wel aan, dat deze oorkonde alleen voor
komt in het oorkondenboek (cartularium) van de abdij van Nijvel, dat in het Algemeen
Rijksarchief te Brussel bewaard wordt. Daarin staat ook een akte van 966 waarvan de
echtheid sterk omstreden is. In die akte bevestigt de keizer de abdij in het bezit van de
VILLA BERGEN met (vermoedelijk) Rilland, Yerseke en het voornoemde S...Sant.
14)
18
Beeld van Sint-Gertrudis, door P. van Dongen, in 1938 in de gevel van het
stadhuis geplaatst.
Er bestaat nogal wat literatuur over deze oorkonde, waaruit blijkt dat men thans alge
meen aanneemt dat een (overigens echte) akte van de keizer is overgeschreven, maar
dat de abdij er een zinsnede aan heeft toegevoegd. En juist in die toevoeging staat het
verhaal over deze villa, die tot het erfgoed van Sint Gertrudis zou hebben behoord.
Neemt men nu aan, dat Bergen in de tiende eeuw bestond, dan werkt men wel met
een bedenkelijk bewijsstuk.
OP EEN DWAALSPOOR.
Wil men de inhoud van de "10e eeuwse" stukken als waarheid aanvaarden zonder
zich uit te spreken over de echtheid van de vorm waarin deze zijn bewaard gebleven,
dan is daar theoretisch gezien niets tegen. Wanneer men echter koortsachtig naar be
wijzen gaat zoeken om deze gewenste inhoud te ondersteunen, dan raakt men al
spoedig op een dwaalspoor.
Zo is getracht de villa of hof van Bergen op Zoom terug te vinden door deze op de te
genwoordige stads-plattegrond aan te wijzen. Een methode, die in de dertiger jaren
van deze eeuw wel meer is toegepast, maar die zonder grondige studie van bodem en
bodemrelïef en een minitieuze inventarisatie van de plaatselijke ontwikkeling tot sche
ve resultaten kan leiden. 15)
Een "uitschieter" in de verkeerde richting leverde een auteur, die meende in het stra-
tenpatroon zelfs romeinse verkavelingssporen aan te treffen. 16) De jongste misser in
dit genre vormt een opstel van A.M. Siebelt in het Bredaas historisch jaarboek de
Oranjeboom waarin deze (na een oppervlakkig verhaal over de groei van de stad in de
dertiende eeuw) aan de hand van opgravingen in de zomer van 1983 meent te mogen
beweren dat de vondsten het "problematische historische bewijs van een nederzet
ting in de tiende eeuw" krachtig zouden ondersteunen. 17) Afgezien van het feit, dat
de resultaten van die opgravingen op het ogenblik van verschijnen van het artikel nog
niet gepubliceerd waren, mag men zich afvragen of uit een opgraving van een derge
lijke omvang (een terreintje aan de Zuidmolenstraat) dergelijke verstrekkende gevolg
trekkingen mogen worden gedaan. Aangezien de "nederzetting" in een voorafgaan
de alinea met het "Nijvels verleden" in verband wordt gebracht is het wel duidelijk dat
deze episode uit onze geschiedenis de schrijver op een onrustbarende en verwarring
wekkende wijze fascineert.
19