De weervisserij op de Oosterschelde
38
39
oq
■o
duty (rAfi'U'fc irt
(VuVm, OpMÜ-Pnidj
rb F20UZ3J -HeWfr**' Hw
De Waterschans nr. 2 1991
F. Galle, gezicht op een rivier, waar schelpdieren worden gevangen met op de achtergrond links een gezicht op
Bergen op Zoom, rechts op de toren van Yersekeroord. gravure 1580, Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet.
door
Drs. N.H.M. GROSFELD
Ontstaan van de weervisserij
De vissers van Bergen op Zoom
stonden, eind 16e eeuw, voor een
totaal nieuwe situatie. Waar vroe
ger polderland zich uitstrekte aan
de overkant van de rivier de Schel
de, was na 1530 (St. Felixvloed)
en 1570 bij hoog water alleen wa
ter te zien. Hier en daar stak nog
een torenstomp boven de golven
uit. De Oosterschelde, zoals wij die
kenden tot de compartimenterings-
dammen Bergen op Zoom van het
zoute water afsloten, was ontstaan.
Voor de vissers een uitdaging die
om een antwoord vroeg.
Lange jaren waren ze aangesloten
bij het schippersgilde. Ze oefenden
langs en op de Schelde de vis
vangst uit, maar hun aantal bleef
beperkt. Tussen 1570 en 1673
moet het hen goed zijn gegaan. In
het laatste jaar vormden ze een
eigen gilde. De visrijkdom van de
Oosterschelde bleek al kort na
1570, en hoewel de Zeeuwen in
1579 het exclusieve recht daarop
wisten te krijgen, was het Bergen
op Zoom, dat in datzelfde jaar dat
recht overnam. De politieke wind
zat mee. In de oorlog tegen Spanje
wilde Zeeland een sterk garnizoen
in Bergen. Dat kwam er, maar met
het recht van Reimerswaal op de
vis was het gedaan. Bergen kon
haar gang gaan.1
Vanaf die tijd moeten ze, volgens
de bronnen in het gemeentelijk ar
chief, met drijfwant en staand want
actief zijn geweest ver buiten het
eigen Bergse deel van de Ooster
schelde, dat Verdronken Land van
het Markiezaat heette.
In 1634 spreekt een resolutie van
de stadsmagistraat voor het eerst
over hun bezigheden als er een
zware straf wordt gesteld op het
zetten van schutwant op plaatsen
waar dat een gevaar opleverde
voor de scheepvaart.2
Dit moet een vorm van 'staand'
want geweest zijn, dwarsstrooms
geplaatst en zwaar verankerd, voor
het vangen van haring, ansjovis en
spiering.3
Bouw en werking van een
weervisserij
Dat optreden van het stadsbestuur
duidt al op een merkwaardige bij
zonderheid. 'Schutwant' en later-
ook 'weren' staan altijd in de buurt
van diep (er) water. Dat zal voor de
tijd, dat de zeilvaart naar en van
Antwerpen alleen via Bergen op
Zoom en langs de Brabantse wal
plaatsvond problemen hebben ge
geven. Zeker bij laag water en te
genwind. Uit de Kroniek van Smal-
legange, die in 1695 verscheen
weten we, dat de ansjovis toen al
vooral bij Bergen op Zoom gevan
gen werd.
Dat gebeurde toen in weren, die
voor de ansjovis een noodlottige
sta-in-de-weg vormden en hun
bruiloftsvreugde vergalden.
Fraai heeft Dr. Korringa in 1942
zo'n weer beschreven. Hij was di
recteur van het RIVO en heeft veel
onderzoek naar de ansjovis ge
daan.4
Hij schrijft: 'De weren, oorspronke
lijk waarden of vloeiwaarden gehe
ten, zijn V-vormige houten staket
sels. De benen van de V, de zgn.
vleuken of vleugels zijn lang, soms
zelfs meer dan een kilometer; de
punt van de V, waar de vleugels
samenkomen, is steeds naar dieper
water gericht. Het hout van de sta
ketsels, het weerhout, bestaat
doorgaans uit eiken takken van 3 a
4 mtr lengte.
Die takken worden dicht bij elkaar
in de grond gestoken, dichter naar
mate men de plaats nadert waar de
vleugels samen komen en het fuik
gat is gemaakt. Dicht bij het fuikgat
wordt het staketsel nog extra ver
sterkt met dwarslatten, ijzer gaas
en andere materialen.'
Waar de bergse vissers deze con
structie en vangstmethode van
daan hebben gehaald blijft ondui
delijk. Misschien is de methode in
de 17e eeuw gezien door zeelui,
die op Indië voeren, waar aan de
oostkust van Sumatra nog steeds
op een dergelijke manier wordt ge
vist. Net als daar kende men op de
Oosterschelde een groot getijde-
verschil van wel 3,5 tot 3,8 mtr.5
In de paaitijd zoekt de ansjo-
visstam, die ooit op de Ooster
schelde het levenslicht zag, uit het
koudere water van de Noordzee
zijn weg naar het warmere water
van de Oosterschelde. Daarbij lo
pen ze tweemaal daags, bij af
gaand water de kwade kans tussen
de benen of vleugels van het weer
terecht te komen. Gebeurt dat,
dan raken ze steeds verder in de
problemen omdat de trillingen van
het weerhout hen ervan weerhou
den zijwaarts te ontsnappen. Aan
het einde van het weer, zo'n 30
mtr voor het fuikgat, maken twee
dwarsgeplaatste 'stuiten' de toe
gang tot het fuikgat extra smal;
eenmaal daar doorheen is terug-
De Waterschans nr. 2 1991
Tl
vu) -&? Av>i
(\v4Mify
Qry&*v
rvwiiiij Vwj
r-tf,"
Resolutie 7 634.
Vertaling: 'Alsoo men dagelijcx bevint ende gewaer wordt dat den water-
balliue van Middelburch alhier ontrent dese stadt is op halende diversche
schippers, die de Schelt ende Stroom zijn bedervende met haere Schutwan-
ten, soo is bij mijne heeren Drossaert, Borgemeesters, Schepenen ende
raidt der Stadt Bergen opten Zoom goet gevonden ende geresolveert dat-
men onse visschers sal aenseggen datse haere schutwanten weren, op pe
ne datmen deselve reelijcken sal ophalen daer men se kan vinden, ist binnen
haere huysen oft elders; Item wort midts desen wel expresselijck verboden
enige grouw* te vangen, op verbeurte vande netten ende twaelff Carolus
gulden daer enboven'
Actum int Collegio 18 juli 1634.
Ter ordonnantie vande selve.
grouw ondermaatse vis.
keer onmogelijk.
Daar wacht ook de visser. Kort
voor laag water, twee maal per dag
vaart hij uit. Hij bevestigt een fuik-
net aan het fuikgat, gaat samen
met een maat het fuikgat in en drijft
de daarin aanwezige vis met een
sleepnet in de richting van het fuik-
net. Vroeger, voor de aanleg van
de compartimenteringsdammen,
werd het net daarop direct in de
naast het fuikgat liggende vissers
boot geleegd. Tegenwoordig zijn
de waterstanden er oorzaak van,
dat de vissers met een klein bootje
naar het weer varen, terwijl de vis
sersboot in dieper water blijft lig
gen. Een snelle terugkeer is zo vei
liggesteld.
De vangst draait natuurlijk om de
ansjovis, daar was het weer voor
gebouwd. Lange jaren, vooral in
de 19e eeuw, vormde echter de
vangst van alle andere vis voor de
visser de basis van zijn bestaan.
Men noemde die 'omvisch' en ze
bestond uit soorten, die we nu nog
maar hoogst zelden tegenkomen:
rog, pijlstaartrog, fint, elft, zalm,
rode poon, allerlei platvis en -
soms - wat kreeften. Maar vooral
haring, die in Bergen op Zoom on
der de naam panharing gretige ko
pers vond. Lang verkochten de
vissers deze omvisch zelf. Pas in
1897 hadden ze in de gaten, dat
verkoop bij afslag veel voordeliger
was. In elk geval staat vast, dat de
kosten van hun bedrijvigheid zo
werden terugverdiend.6 De ansjo
visvangst moest dan dat extra
brengen, dat nodig is voor een wel
varend bestaan. Het ansjovisje is
echter moeilijk te peilen. Dat het
komt staat vast, maar in welke
hoeveelheid was lange tijd moeilijk
te voorspellen. We kennen tegen
woordig de samenhang van water
temperatuur en het slagen van het
'broed'.7 Vroegere generaties vis
sers misten die kennis. Ze konden
alleen maar hopen op een goede
vangst, want wat moesten ze an
ders?
Namen als 'Zilverput' en 'Goud
mijn' zijn nog een herinnering aan
weren, waar voortdurend veel ge
vangen werd. Die plaatsen waren
dan ook vaak de oorzaak van ver
beten bieden, tot onwaarschijnlijke
bedragen, die zo'n weer nooit zou
kunnen opbrengen.
Lachende derde was de minister
van financiën.
Het is nu allemaal wat rustiger op
dat gebied. Nog steeds wordt er
ansjovis gevangen, maar de hoe
veelheid is zo gering, dat buiten
Bergen op Zoom en Tholen de
naam ansjovis alleen nog associa
ties oproept met zonnige zuidelijke
vakanties, tubes pasta en rolletjes-
met-olijf.
Toch eet menig Bergenaar en gast
uit de landen rond de Middelland
se Zee nog steeds met grote gretig
heid zijn maaltje vers gebakken
ansjovis. Voor zo'n zeven gulden
per kilo weet u niet wat u proeft.
Wat grepen uit de historie
Het moeten de nakomelingen van
vissers uit Reimerswaal zijn ge-