116 117 De Waterschans nr. 4 1994 ingevolge van onse intentie ook de noodige acte van aanstelling hebben doen ter hand stellen: waar van wij het billik hebben geoordeelt Ued. Agtb. bij desen kennis te geven; terwijl wij, na Ued. Agtb. inde Heijlige bescherminge Godes Bevo len te hebben, blijven, Edele Agt- bare Heeren U Edel Agtbare goede vrienden ...Boudewijns, Middelburg 29 april 1722 (41). Een enkele maal werd een schipper ook wel afgezet als hij niet bleek te voldoen of als er klachten over hem waren binnengekomen. Hoewel er een sterke overheids bemoeienis bestond, zijn beurt schippers nooit gemeente-ambte naren geworden. Zij ontvingen al leen hun benoeming van de over heid, maar het beurtvaartbedrijf is altijd een particuliere onderneming gebleven. Meestal werd alleen hij tot schipper aangesteld die een bepaald aantal jaren (meestal 3 of 4) poorter of burger van een plaats was waar tussen het veer was gevestigd. Behalve het burgerschap was mee stal verplicht dat de schipper lid van gilde was. Als de schippers aan alle eisen voldeden om aangesteld te kunnen worden, werd er dikwijls gedobbeld (ook wel smakken genoemd) wie op welke schepen mocht varen en voor hoeveel tijd. Dat gebeurde in Ber gen op Zoom. Hier een voorbeeld van een goedkeuring van een ver zoek tot toevoeging van een Bergen op Zoomse keur uit 1730. Hieruit valt op te maken hoe in onze stad zelfs de loting tot in de details geregeld werd: 'Eerstelijk sullen alle de schippers welke gequalificeerde schepen heb ben, ten minsten soo groot als dat tegenwoordig bij Hendrik Lafon- teijn wordt gevoert, ofte die aan nemen tegens den tijt dat de veeren ingaan haar daar van te vorsien, mogen werpen naar het Amster damse veer, ende de drij welke de hoogste oogen werpen sullen voor den tijt van twee jaaren ordinaire Beurtluij van dese stadt op de stadt Amsterdam zijn. De drij schippers welke het Amsterdamse veer aange worpen sullen hebben voor den tijt van twee jaaren, sullen dan onder haar drijen nogmaal moeten wer pen, alswanneer die gene welke van haar drijen de hoogste oogen werpt, dat veer in plaats van twee jaaren, voor vier jaren sal bekleeden. In de somermaanden sal er alle weeken des deijnsdags een schipper van dese stad op Amsterdam moeten af varen, ende alle weken des vrijdags een van Amsterdam, ende inde wintermaanden sal eiken schipper (vaarbaar weer sijnde) om de maant een reijs moeten doen. De Amster damse schippers sullen de vragten op de stad Haarlem ook mede nemen, soo lange als er geen parti culiere Beurtman op die steden sal aangestelt zijn. Ten tweeden zal naart Amsterdamse veer, het Rotter damse geworpen worden, waar naar het alle de overschietende schippers sal vrij staan te werpen, ende de twee van haarlieden welke de hoog ste oogen geworpen hebben, sullen het Rotterdamse veer twee jaaren bekleeden. De twee schippers welke het Rotterdamse veer aangeworpen sullen hebben, sullen dan nogmaal onder haar beijde werpen, ende die dan de hoogste oogen van haar beijde smakt, sal dat veer in plaats van twee jaren, vier jaaren be kleeden. Van de twee schippers op Rotterdam sal er alle weeken maar een van dese stad afvaaren, nament- lijk des maandags, welke donder dags wederom van Rotterdam sal moeten komen...'. In het reglement vinden we achtereenvolgens de loting geregeld van de veren op Dordrecht, Middelburg, Goes, Zie- rikzee en Vlissingen. De schippers die zich verzekerd wisten van een veer, mochten niet meer gooien om de volgende veren. Zij die laag hadden gegooid en buiten alle veren waren gevallen, konden na twee jaar weer opnieuw hun kansen wagen. Als overgebleven schippers restten hen slechts, ook via loting, alle andere voorkomende reizen. Hieraan konden beurtschippers al leen deelnemen als hun collega schippers, geen beurtschipper zijn de, het werk niet meer aankonden. Mits de vaste beurten door hun mede-beurtschippers konden wor den waargenomen, 'alsoo de vaste beurten voor moeten gaan' (42). Nog een ander voorbeeld: het stads bestuur van Tholen besloot op 4 juni 1808 tot aanstelling van Tobias Roosendaal, de veerman op St. Maartensdijk en Gorishoek, tot vaste veerschipper op Bergen op Zoom. Deze verbinding heeft tot 1810 bestaan (43). eisen ten aanzien van de schipper Aan beurtschippers werden in keuren en ordonnantiën verschil lende eisen gesteld waaraan zij of hun materiaal moesten voldoen. Er waren eisen van morele aard: ver bod van dronkenschap en de eisen ten aanzien van de behandeling van de passagiers. Er bestonden eisen van technische aard: de schipper moest een bevaren man zijn; dat gold zeker voor de veren waarop gezeild werd. Verder was er het voorschrift om een bepaald type schip te gebruiken. Vervoerstechnische eisen waren bijvoorbeeld: de verplichte lig plaats, dienstregeling, de zorg voor de lading, gebruik van een adres, registratie, vervoers- en exploi tatieplicht. De schipper had een vervoersplicht; hij moest alles dat aangeboden werd vervoeren. Er werden wel uitzonderingen ge maakt: te zware goederen, zoals molenstenen, hoefde de schipper niet te vervoeren. Wij vinden het heel gewoon, maar vroeger waren er bepalingen voor nodig: goederen moesten zijn voor zien van een adres. Adresbrieven waren geheim. Niemand anders dan de schipper mocht de opschriften van koffers, manden, pakken, brie ven of andere boodschappen lezen of bespieden om na te gaan wat er in zou kunnen zitten. De schipper moest zijn boot be kwaam aanleggen, de schuit met twee touwen vasthouden en ieder ruimschoots de gelegenheid geven in of uit te stappen. Tijden van vertrek dienden door de schippers nauwkeurig in acht genomen te worden. Met klokgelui werd het vertrek vaak aangekondigd. Een financieel-technische voor schrift was bijvoorbeeld: het varen in een beurs, waar we verderop nog op in gaan. Bij het veer Dordrecht-Oudenbosch waren er eisen ten aanzien van het schip, de afvaart, behandeling van de passagiers, dronkenschap, keu ring van de schepen (44). De Waterschans nr. 4 1994 Dronkenschap was ten strengste verboden. Dit verbod was blijkbaar wel nodig want wagenlieden en schuitevaarders vond men nogal eens ruw volk, zeker als ze 'bebierd of anderszins ontstoken zijn' (45). Uit een brief uit 1723 van het Bergs stadsbestuur aan het stadsbestuur van Zierikzee blijkt dat 'iemand die geerne drinkt' al niet zo veel kans meer maakte om als beurtschipper aangenomen te worden. De Bergse magistraat had het schrijven doen uitgaan nadat men van het Bergse schippersgilde had vernomen dat een zekere Hendrik Lafonteijn, volgens de deken notabene een lid van haar eigen Bergse gilde, in Zierikzee had gesolliciteerd om als beurtschipper van Zierikzee op Bergen op Zoom te mogen gaan varen. Omdat het Bergse gilde het veer op Zierikzee al dertig jaar lang tot ieders tevredenheid alleen had waarge nomen, verzocht het Bergse stads bestuur haar Zierikzeese collegae om Hendrik Lafonteijn, iemand die volgens de deken van het Bergse schippergilde 'niet alleen eens geerne drinkt, maar ook vrij brutaal en desobedient is', niet aan te nemen. Dit om problemen met de Bergse schippers te voorkomen (46). Vechten en kijven was verboden. Aan onderlinge vechtpartijen tussen schippers tilde men zwaar. Als straf voor schelden moest men soms drie gulden betalen; vechten werd beboet met twaalf gulden (47). Vloeken was verboden. De beurt schipper moest de nodige zorg besteden aan het hem toevertrouwde goed of de met hem reizende passa giers. Het was de schippers ten strengste verboden van de goederen te eten, te drinken, te 'verminderen' of te beschadigen. Schippers moesten zich tegenover de passagiers behoorlijk gedragen. Dat gold ook voor de passagiers. Vooral matrozen en soldaten schijn en het schippers nogal eens moeilijk gemaakt te hebben: messen trekken of jaaglijnen afsnijden. De schip pers moesten hen dan eerst waar schuwen. Als dat niet hielp ze desnoods uit de schuit zetten, 't zij op het veer of tusschen wegen'. Iemand die een persoon kon aan brengen omdat hij zich misdroeg, kreeg dikwijls een hoge beloning. Voor alle passagiers was roken verboden: 'Niemand sal in de ordinaris schuyten binnen of buyten vermogen taback te drincken, op verbeurte van dertig stuyvers' (48). Er bestonden duidelijke bepalingen ten aanzien de grootte, de waarde en de ouderdom van de schepen. De volgende tekst uit 1645 is een duidelijk voorbeeld van een overheid die zich met de grootte en de inrichting van schepen be moeide: item dat de scheepen en schuijten opte Tooien varende sullen groot moeten weesen de scheepen negen last ende schuijten vijff last, komende den klijne te laaden 50 oft 60 viertelen koom, ende moeten ten minste waart sijn 150 gld.. versien met een bequamen voor-onder, dienstig voor de passa giers gelijk' (49). Soms dienden schippers bepaalde scheepstypen aan te schaffen als ze een oud schip wilden vervangen. Maar ook laad- en ligplaatsen wa ren bepaald: bepaalde steden of lan den op een vaste plaats of kade. Alle genoemde eisen die aan schippers en knechten gesteld wer den en in ordonnantiën vastgelegd waren waren gekoppeld aan het al dan niet verstrekken van een ver gunning. Hierdoor kon de overheid aan de schippers eisen stellen en ook controlerend optreden. Ook bij overzetveren werden er dergelijke eisen gesteld. Soms waren er speciale maatregelen nodig. Zo heerste er in een aantal steden in 1664 de pest. Om te voor komen dat ook in Bergen op Zoom de ziekte zou toeslaan, nam het stadsbestuur een aantal maatregelen, o.a.: 'Dat de marckt ende andere schippers niet en sullen vermogen eenige huijsraet, lijnen, laeckene, wollen, bombasijnen ofte andere goederen ende coopmanschappen over te brengen, veel weijniger te ontladen sonder dat sij alvorens sullen hebben verthoont wettige attestatie, dat soodanige goederen comen uijt onbesmette huijsen, op pene van 50 gld. (50). varen in beurs Het varen in beurs was ook een eis die aan de beurtvaarders gesteld werd: de door de beurtschippers gemeenschappelijk gemaakte winst werd gelijdelijk onder hen verdeeld. Een begrijpelijke regeling voor schippers die om beurten moesten varen ongeacht veel, weinig of geen lading. Vaak deed men de winst in een bus die na veertien dagen onder de schippers verdeeld werd. Er kwamen ook iets andere regelingen voor: de schipper mocht de onkosten van de verdiende vracht afhouden en moest de rest dan in de gemene kas doen (51). Soms was er sprake van een verdeling van het geld volgens de grootte van de schepen. Zeker is dat in de 18e eeuw van Rotterdam schepen in een beurs voeren o.a. ook op Bergen op Zoom (52). borgstelling Dikwijls moest de schipper een bepaalde som geld als borgstelling in de gemeentekas storten zodat het bedrag aan boeten, die ze zouden kunnen oplopen, en de vergoeding die ze voor verloren gegane goe deren verschuldigd zouden kunnen zijn, toch voldaan zou kunnen worden (53). De borgstelling die de beurt schippers moesten storten kon wel ƒ600 bedragen; maar het kon ook om veel hogere bedragen gaan; de 20 veerschippers van Amsterdam op Haarlem moesten samen ƒ50.000 als borgsom opbrengen (54). vrachtlijsten Vóór de tijd van de beurtvaart waren de prijzen van vervoer afhankelijk van de aanvoer, het aanzien van de verlader of passagier, de tijd van het jaar en de vervoersdichtheid. De prijzen lagen in het algemeen hoog. De schippers die niet regelmatig op een trajekt voeren moesten met de heenvaart alle kosten zien te dekken. Door de beurtvaart konden ook de prijzen dalen. Toch konden de schippers nog lange tijd zelf prijzen bepalen. Vaak was er wel sprake van een maximumprijs die het publiek wenste te betalen. Omdat de overheid de zorg had voor het economische leven ging ze zich ook met de vrachtprijzen bemoeien: fixering en uniformering.

Periodieken

De Waterschans | 1994 | | pagina 7