106 107 De Waterschans nr. 3 1996 1796 van de luitenant-generaal Daendels, één van de twee Holland se divisie-commandanten. Hij ziet kans om zijn concept voor een Frans-Bataafse invasie gericht tegen Engeland (via Schotland) in eigen persoon in Parijs te presenteren. Een hoogst ongewone gang van zaken; het politieke licht voor een dergelijke militaire operatie staat immers nog helemaal niet op groen. Ook is nog vermeldenswaard dat hij enige tijd daarvóór nog voor de functie van opperbevelhebber in Holland was gepasseerd ten gunste van een Fransman. Dit werkstuk van de 'burger-generaal' Daendels, die eens gezegd heeft dat hij 'als Gelderse jongen het kunstje van de oorlog van de Fransen had geleerd' (32), blijkt dus meer het karakter te dragen van een zet in een min of meer persoonlijk politiek schaakspel met Frankrijk. Een voldragen reali stisch militair plan is het evenmin. Ook het Bataafse leger en de vloot blijken onvoldoende uitgerust voor een dergelijke omvangrijke opera tie. Gebaseerd op wat vage Franse beloften gaan 15000 Bataafse solda ten alvast maar in Den Helder aan boord. Frankrijk blijkt even later dit plan toch niet te willen steunen, noch haar vloot daarvoor te willen inzetten. Onverrichterzake debarke- ren ook Gijs en zijn compagnie maar weer. Geruchten die nog de ronde doen over mogelijke inzet in Suriname tegen een daar verwachte Engelse inval, veroorzaken het begin van een oproer onder de soldaten; zij zijn immers drie maanden lang in totale onzekerheid gelaten. Snelle terugkeer naar huis en haard voorkomt erger. Kortom, deze eerste aktie (als men dat zo wil noemen) betekent een politiek èn militair dieptepunt (31). De tweede krijgsverrichting waarin Gijsbert een ondergeschikte rol speelt is de Engels-Russiche inval in Noord-Holland in 1799. Wij kunnen hier de 19e eeuwse schrij ver van krijgshistorische werken Bosscha slechts citeren bij gebrek aan gegevens over de hoofdpersoon zelf (33). Duidelijk zal zijn dat het Haagse Verdrag met Frankrijk een andere aanpak van de nationale verdediging vergt; de vroegere vijand uit het zuiden heeft immers plaats gemaakt voor één die vanuit zee te verwachten is. De Bataafse marine, die daarin een essentiële rol had moeten spelen, was in oktober 1797 vernietigend verslagen door een nog steeds bij Texel op de loerliggende Engelse vloot (de slag bij Kamperduin). De lezer zal zich de invasieplannen van Daendels van juni tot augustus nog herinneren. Binnenlandse bestuursperikelen hebben zowel de wederopbouw van de marine als de bouw van kustver- dedigingswerken naar de achter grond geschoven. Een weinig benij denswaardige positie van het leger is daarvan het gevolg. Allereerst moet elke Engelse invasie worden toegelaten en dat nog langs een kustlijn vanaf de Dollard tot de Westerschelde. Over de inrichting van die landsverdediging het navol gende: Frankrijk eist dat de verd ediging van de toegang tot Antwer pen zou worden uitgevoerd door Franse troepen. Daendels heeft zichzelf de bewaking van de Hol landse stranden toebedeeld en zijn collega-divisiecommandant Dumon- ceau wordt belast met de Friese en Groningse kusten. De (voornamelijk Franse) leger-reserve wordt tot overmaat van ramp regelmatig aangetast door het weghalen van in Holland gerecupereerde eenheden die Frankrijk telkens weer elders inzet. Na enkele maritieme schijno- peraties blijkt op 21 augustus dui delijk dat de echte invasie bij Callantsoog zal plaatsvinden met natuurlijk Amsterdam als doel. Een krachtige westenwind komt Daen dels en de zijnen te hulp; het aan land zetten van de Engelse troepen moet een zestal dagen worden uitgesteld. Daardoor kunnen de verdedigers tijdig ter plekke worden samengetrokken. Inmiddels wordt vrijwel het gehele Bataafse leger naar de plaats des onheils gediri geerd. Zo ook tweederde deel van de divisie Dumonceau vanuit de noordelijke provincies met het daarbij ingedeelde jagerbataljon waarin onze hoofdpersoon als kapitein dienst doet (34). Wat de redenen zijn dat de verdedigers na de landing telkens opnieuw achter waarts gelegen stellingen betrekken is niet duidelijk. Maar de algemene kritiek op dit optreden zal voor generaal Daendels de voornaamste reden worden om een jaar later, teleurgesteld over de miskenning van zijn capaciteiten en bedoelin gen, zelf ontslag te nemen. De uiteindelijke overwinning, met de slag bij Castricum op 6 oktober, wordt behaald door het Frans-Bata afse leger. De restanten van het Engels-Russische leger worden onder begeleide afgevoerd naar Den Helder, waar zij zich inschepen; evenwel niet voordat de Engelsen de aangerichte schade in die omge ving vergoeden... Tenslotte nog een kleine bijzonderheid: de vroegere compagniescommandant van Cort Heijligers bij het Legioen Van Salm, Guilquin, heeft inmiddels de kolonelsrang bereikt. Ook de Duitse winterveldtocht (1800-1801) is op zijn staat van dienst vermeld. In het al eerder vermelde Haags Verdrag was ook overeengekomen dat de helft van het Bataafse leger zo nodig ook in het buitenland kon worden ingezet. Machtsover name in Frankrijk door Napoleon en diens zucht tot veroveringen waren de oorzaak dat dit nu voor de eerste keer zou gebeuren. Rusland had zich geheel teruggetrokken van de diverse strijdtonelen en Pruisen hield zich nog afzijdig. Engeland had Napoleons persoonlijk geschreven vredesaanbod hooghartig afgewezen. Oostenrijk, als enige overgeblevene op het vasteland, werd door Napoleon meteen maar op tweefronten tegelijk aangevallen, in Italië en Zuid-Duits- land (35). In juni 1800 stelt de Bataafse repu bliek desgevraagd een troepenmacht van 5000 man ter beschikking van de generaal Augereau, waaronder het 4e Bataljon Jagers (36). Napole on geeft hem ongeveer evenveel troepen mee. In augustus wordt deze eenheid in een kamp bij Eindhoven verzameld en gefor meerd. Het bataljon van Gijsbert wordt ingedeeld bij een Franse brigade en begin september vangt de mars aan naar een nieuw verza melgebied in de omgeving van Frankfurt (liefst ca. 350 km). Het krijgt tot taak, samen met twee eskadrons huzaren, de rivierover gang bij Aschaffenburg (weer 35 km z.o. -waarts) te bewaken, die, evenals de stad zelf, door de Oo stenrijkers is bezet. De pogingen die de bezetters ondernemen om uit te breken mislukken onder meer De Waterschans nr. 3 1996 door het dappere optreden van de huzarenkolonel Collaert en een niet met name genoemdejager- officier...De stad wordt ont ruimd en de 'Gallo-Bataven' rukken binnen (37). Inmiddels is het de hoogste tijd voor Oostenrijk om na een voortvarend Napoleontisch oprukken op beide fronten, eieren voor zijn geld te kiezen. Het grote Oostenrijk begint in al zijn voegen te kraken. Na de diverse gebruike lijke lokale wapenstilstanden (38), gevolgd door de Vrede van Lunéville op 9 februari 1801, staat Gijsbert en zijn mannen een lange terugmars naar Groningen te wach ten. Meteen na zijn terugkeer kan hij dan eindelijk in het huwelijk treden met Jetje. Op weg naar de generaalsrang. Op welke wijze hij zich door de al eerder vernielde droeve periode in 1803 heeft weten heen te slaan weten we niet. Het leger staat daarbij natuurlijk niet stil en in de jaren 1804 en met name 1805 volgen dan ook diverse ingrijpende reorganisaties om de almaar groei ende tekorten in de Bataafse staats kas te lijf te gaan. Napoleon wijst verzoeken tot vermindering van de te verzorgen Franse troepen natuur lijk resoluut van de hand en zoekt zijn heil in de aanwijzing van een 'sterke man' die voor hem de problemen hier te lande maar moet oplossen: Rutger Jan Schimmelpen- ninck. Deze aangewezen president moet het bestaande, niet tot beslui ten komende 12-koppige Bataafse bewind gaan vervangen. Ook dit wordt hier te lande vrijwel gerui sloos geslikt. De niet van ijdelheid gespeende Schimmelpenninck richt ondanks die tekorten in de staatskas op 4 juli 1805 zelfs een gar de-eenheid op van maar liefst 1.362 man, met Delft en Den Haag als garnizoen. De dure uniformen van zijn garde-officieren (ca. 700 per stuk) staan in flagrante tegenstelling tot de staatstekorten en wakkeren de ergernis nog aan (39). Op 28 juni 1805 komen wij onze hoofdpersoon al tegen in Den Haag. Gijsbert is dus duidelijk één van de eerste garde-officieren. Hij wordt be noemd tot commandant van één van de twee Jagercompagnieën van deze DE ORDE DER UNIE Afb.25. Lodewijk Napoleon stichtte deze orde op 23 november 1807. Cort Heijligers werd op 1 januari 1810 benoemd tot Commandeur voor zijn verdiensten in Zeeland. Na de inlijving van Holland bij het Franse Keizerrijk werd zij omge doopt tot de orde van de Reünie en mochten de dragers zich Cherabier de l'Empire noemen. Na 1815 draagt hij deze onderscheiding niet meer. gloednieuwe ongetwijfeld presti gieuze Garde (40). De gestelde aanname-criteria voor haar officie ren zijn een onberispelijk persoon lijk leven en een uitstekende mili taire staat van dienst. Voor het eerst dus eenwaarde oordeel over Cort Heijligers als mens en militair. Het nieuwe Haagse gardebestaan zal hem geen windeieren leggen: al na een half jaar volgt zijn majoorsbe vordering. Met de al even geruislo ze komst van Hollands eerste ko ning Lodewijk Napoleon, ter ver vanging van Schimmelpenninck, volgen wederom ettelijke legerreor- ganisaties. Ditmaal met deskundige koninklijke bemoeienis en meer gericht op organisatie, opleiding en optreden dan op inkrimping. Ook hij meent zijn koninklijke status nog eens extra te moeten benadruk ken: zijn Koninklijke Garde omvat maar liefst 7000 man en ook daar van maakt Cort Heijligers deel uit. Instelling van de maarschalksrang in dit kleine Hollandse leger wekt grote ergernis op van zijn broer, de Keizer. Cort Heijligers zal dit natuurlijk nauwelijks hebben ge raakt. Wel zal hijzelf, na zijn be vordering tot luitenant-kolonel in juni 1806, één maand later weer opnieuw worden bevorderd en wel tot de eveneens nieuw ingevoerde rang van 'groot-majoor'. Daarmee krijgt hij een funktie in een bij uitstek gerespecteerde eenheid, het Regiment Garde Grenadiers (41). De beide nieuwe rangen worden overigens al snel weer afgeschaft. Daarna zal hij vanaf 23 maart 1808 als kolonel het commando krijgen over het enig overgebleven (3e, later le) Jagerregiment (42). Op 7 augustus 1809 volgt tenslotte zijn bevordering tot generaal-majoor (43). In vier jaar tijd is hij, zonder dat hij een spoor van kruitdamp heeft geroken, hoog gestegen. Terecht een kritische vraag waard (44). Voorshands moeten wij het bij de algemene conclusie laten dat de persoonlijke en militaire kwaliteiten van onze 39-jarige generaal boven alle diskussie verheven geweest moeten zijn. Het Zeeland-avontuur (1809). Reeds eerder werden in de Water schans de algemene en bijzondere oorlogstoestand van deze Engelse invasie van Zeeland opuitstekende wijze beschreven (45). Wij laten dit hier daarom achterwege. Wat meer details van de akties van de pas benoemdegeneraal Cort Heijligers kunnen wij ditmaal wel vermelden (46). Allereerst valt op dat zijn bevorderingsdatum wel zeer dicht ligt bij 29 juli, de dag waarop een Engelse invasie vloot voor de Zeeuwse kust verschijnt. Vrijwel meteen is het duidelijk dat het hier om een operatie gaat van zeer grote omvang. Na de landing op 31 juli op Walcheren reageert koning Lodewijk Napoleon onmiddellijk met militaire tegenmaatregelen. Leger èn vloot hebben echter on voldoende middelen voorhanden om in aktieve zin op te treden: alleen het leger kan de invasie nog maar afdammen langs de Brabantse Wal en vervolgens wachten op verster kingen uit Parijs en Duitsland, waar een complete Hollandse divisie door Napoleon is ingezet. Ook de ver sterkte brigade van de generaal Chassé die door Napoleon in Spanje is ingezet, wordt nu node gemist en een grootscheepse Hol landse tegenaanval is onmogelijk.

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 17