uw 'rwr spw">7^", ~~:t-1 ,-, ,/J, 1, fi- p 90 91 De Waterschans nr. 3 1996 >,r T "-V fc C-K- l - f- c"> 1j '-rt h"/j Ji.l.X-1 ve-yi/ v <^A«' t i1 A-' ^Vi rJr >'X a - J v ;NT" - 1 rl 7 JlJ ,f y t"£ it- "„I-"" #y (ïji-fr-ëV Z f V"1- t.-tf. fVat-ri- ^.i v' .-'A U- K'J i-jfï&i V"v fis 4j^v ■3-«-C 5^-xïL 0-*#pV $$0 tcfïié' - z/"7 ..- xt* ■■v/>;i y* J a .-Aï^'4- J.-'-f.-t-v .■"V.'Al^- 4/&. 5. £e« rfee/ van het verjaarsgedicht, gemaakt door zijn grootvader (Ara 402). ren. Op 24 september 1799 geeft de zeer jonge luitenant-generaal Her man Willem Daendels (bijna 37 jaar) hem schriftelijk de opdracht om als 'aide de camp' (persoonlijk adjudant) te gaan optreden van een Franse generaal. Een ordonnans te paard moet hij zelf meebrengen. Op een inspektietocht langs de linies van de samenwerkende Franse en Hollandse troepen, die in Noord- Holland de Engels-Russische inva sie moeten stoppen, raakt zoon Jan gewond. Een kanonskogel rukt hem het been tot aan de heup af. Een pure toevalstreffer. De werkelijk ontroerende brief van Jan Rom (vrijwel zeker zijn ordonnans), die met een begeleidend schrijven van diens vader aan Vader Roelof is verstuurd, vermeldt dat hij zo goed en zo kwaad als dat gaat is verbon den en dat hem opium is toege diend. Daarna is hij 'in een schuijt- je met wat hooij en twee dekens' afgevoerd naar Alkmaar dat op één uur varen van de plaats des onheils ligt. Na drie kwartier geeft hij de geest. Jan Rom houdt zijn hand vast met tranen in deogen Zijn jeugdjaren (1770-1786). Daarover is, behalve het gedicht van zijn grootvader Jan, vooralsnog niets meer te vinden. Toch is er nogal wat in het gezin gebeurd. Behalve de geboortes van zijn broers en zusters (Jan in 1773, Flip in 1775, Kaatje in 1777 en tenslotte in 1783 Pietje) valt nog te vermel den dat vader Roelof op 30-jarige leeftijd in de Sociëteit van Breda een tweetal medische verhandelin gen houdt en daarmee dus kennelijk al vroeg 'aan zijn carrière timmert'. Uit andere stukken blijkt ook dat hij later in ettelijke nevenfunkties op diverse plaatsen in het land aktief is geweest; een in sociaal opzicht aktief mens dus. Wij zullen daarover niet verder uitweiden. Een tweetal sterfgevallen: eerst zijn 27 jarige oom Constantinus Heijligers op 28 juni 1781; hij is luitenant in het Regiment van de Gene- raal-majoor van Hardenbroek en gelegerd in Namen. Maar vooral de dood van zijn moeder op 15 juli 1785 (op 34-jarige leeftijd) zal ongetwijfeld een grote slag voor het gezin zijn geweest. Haar plaats blijkt na enige tijd te zijn ingeno men door een huishoudster, Juffer Kaatje genaamd. Vervolgens de dienstverlating van zijn vader in juni 1782. Zou hij misschien toen al de naderende controverse tussen zijn militaire beroep onder de stad houder en zijn patriotse ideeën hebben voorzien? Andere motieven zijn natuurlijk ook wel denkbaar. Hij wordt dan stadslector en -chi rurgijn in het overwegend patriotse Deventer voor een salaris van 600 per jaar. Daar zal hij zijn verdere leven blijven. Na de Franse inval van 1795 wordt daar nog een Frans hospitaal gevestigd waarmee hij als stadschirurgijn de nodige bemoeie nissen heeft. Nog even blijkt hij op de nominatie te hebben gestaan voor de burgemeesterspost van de stad. Uit het totaal van de corre spondentie van Vader Roelof valt duidelijk te proeven dat de familie tot de gegoede burgerstand behoord moet hebben. Ettelijke testamenten spreken immers duidelijke taal. Voorts blijkt duidelijk dat Vader patriotse ideeën aanhangt. Verhou dingsgewijs veel mannen van de familie hebben het militaire beroep gekozen. Het patriotse streven naar een algemene volkswapening naast en niet in plaats van een beroepsle ger wordt minder bekend veronder steld. Een aantal officieren van het Staatse leger was dan ook patriots- gezind. Toen het evenwel in de jaren 1786-1787 op een gewapend treffen leek aan te komen, moesten zij wel kiezen: in het Stadhouderlij ke leger blijven of zich aansluiten bij de patriottenpartij. Daarover later meer. De politiek-militaire situatie in 1786— 1787. Het gaat in dit bestek te ver om uit te weiden over alle politieke tegenstellingen van dat moment. Daarover is voldoende literatuur te vinden (zie noot 1). Wij beper ken ons tot de relevante gebeurtenissen in het leger zelf (10) waarbij voor een goed begrip opnieuw wat verder in de geschiede nis moet worden teruggegrepen. De exploitatie-kosten van het Staatse leger werden hoofdelijk over de diverse gewesten verdeeld. De Staten van Holland namen daarbij, als rijkste gewest, 58% voor hun rekening en de andere gewesten percenta ges, variërend van 4 tot 11%. De betaling van de huurregimenten (of delen daarvan) geschiedde door de gewesten zelf: zij waren 'gerepartiëerd' op een gewest. De regimen ten waren meestal wel gelegerd in de gewesten die hen betaalden. Een op het gewest gerichte oriëntatie van de regimen ten was dan ook wel begrijpelijk. Immers: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat vele troepen gelegerd in de Generali teitslanden door het gewest Holland werden uitbetaald. De hogere officieren, benoemd door de Stadhouder, moesten samen met hem er voor zorgdragen dat de eenheid van het Staatse leger als totaal bewaard bleef. Kortom, in 20e eeuwse ogen een wat gekunstelde constructie, die evenwel voort vloeide uit (onder meer) de bepalingen van de Unie van Utrecht. Het kwam wel eens voor dat een gewest, dat weinig bijdroeg aan dedefensielasten, zijn zelfbetaalde De Waterschans nr. 3 1996 troepen ten eigen bate wilde inzetten. Dat was eigenlijk vrijwel altijd tot mislukken gedoemd omdat het gewest, militair gezien, veelal in de minderheid was, zeker t.o.v. Holland. Zo bleef de rust toch wel bewaard in het leger. Nu was de politieke situatie ernstiger: in Holland, Groningen en Overijs sel overheersten de patriotse ideeën terwijl men in Zeeland, Gelderland en Friesland over 't algemeen meer oranjegezind was. In het gewest Utrecht was de stemming verd eeld: de Staatsgezinde Staten weken uit naar Amersfoort en in de stad Utrecht werden in die periode door Patriotsgezinden hun eigen Statenvergaderingen gehouden. Nu de tegenstellingen in de Republiek zich steeds meer toespitsten door een weifelend en politiek onverstandig handelen van Prins Willem V, leek een regelrechte revolutie nabij waarbij ook de regimenten over de twee partijen verdeeld raakten. Binnen de regimenten zelf leverde dat alles eveneens de nodige problemen op, als een individuele militair om welke reden dan ook, zich niet meer wilde, kon of mocht houden aan zijn eed; ontslagen (gedwongen ofvrijwillig), overlopen en deserties waren, zowel aan orangistische als aan patriotsgezinde zijde, geen uitzonderingen meer. Kortom, er ontstonden twee legers met regimenten die in meerdere of mindere mate waren gedes organiseerd. Zijn dienstname en zijn eerste Hollandse diensttijd (1786-1787). In de staat van dienst van Gijs staat vermeld dat hij op 2 juni 1786 in dienst treedt als vaandrig (11) bij het Regiment 'Mariniers van den Rhijngraaf van Salm nr. 21'. Zijn akte van aanstelling is niet bewaard gebleven, dus het echte bewijs ontbreekt. Naar de ware reden van zijn dienstneming kunnen wij slechts gissen maar met twee mili tairen in de direkte familie is dit niet zo verwonderlijk. Zijn dienst name bij de Mariniers zou op avon- turenzin kunnen wijzen. Frederik III Johan Otto Veld- en Rhijngraaf van Salm-Salm Kyrburg (12), zoals zijn regiments-commandant voluit heet, is Limburger van geboorte en neemt op 9 augustus 1784 het regi ment over van de gene raal-majoor Willem Bentinck. Daarbij laat hij het niet want op 11 november van dat jaar richt hij ook nog een Korps Huzaren en een Korps Jagers op. Deze laatste korpsen worden samen ook wel aangeduid als 'Legioen (13) van Salm', waarvan ca. 1000 man en 450 paarden zich met hun kolonel-eigenaar eind 1786, begin 1787 via Woerden naar Utrecht hebben begeven. Daar is de sterkte onbekende redenen) onder bevel van de Stadhouder met als nieuwe naam 'Regiment Mariniers van Westerloo nr. 21' (15). Het is zeker niet onaannemelijk dat een aantal mannen om die reden het Mari niers-Regiment toen hebben verla ten, waaronder waarschijnlijk ook Cort Heijligers. Begin juli 1787 komen we Gijsbert voor de eerste keer tegen in de briefwisseling met zijn vader. Hij woont dan namelijk in Utrecht bij zijn oom en tante Engelbert-de Joncheere. Hij ver meldt dat hij zijn Latijnse diction- naire en zijn 'plu' helaas is verge ten. Dit kan dus wijzen op een Latijnse school, in die tijd een zeer nog met enkele honderden toegeno men. De Mariniers zijn dan nog gelegerd in Bergen op Zoom en staan op de repartitie van Holland. Op 31 juli 1786 wordt hun eed aan de stadhouder (kennelijk met goed vinden van de Regimentscomman dant) teniet gedaan en op 17 augu stus komt ook dit Regiment in dienst van de patriotsgezinde Staten van Holland. In 1787 (datum niet bekend) wordt het naar Gorkum verplaatst. Van de Staten van Holland krijgt het in juni opdracht op te marcheren naar Vianen maar deze order wordt niet opgevolgd (14). Het Regiment vertrekt naar Nijmegen en stelt zich (om ons Afb. 6. Een Bataafse Dragonder.

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 4