94 95 De Waterschans nr. 3 1996 Afb. 9. De patriotse actie bij Vreeswijk o.l.v. het vroedschapslid d'Averhoult tegen de Stadhouderlijke troepen, rechts de Patriotten (Glasschildering van Jonas Zenner; Rijksmuseum Amsterdam). Pruisisch leger van ca. 26.000 man onder leiding van de Hertog van Brunswijk zette zijn opmars vanuit Wezel in op 13 septem ber 1787. Deze inval betekende voor de Patriotten wel een (globaal gesproken) verdubbeling van de vijandelijke troepen en dit veroorzaakte de nodige paniek. De door Frankrijk van zeer ruime financiële midde len voorziene verdediger van Utrecht, de kolonel van Salm, besloot nog voordat de vijand voor de stad was verschenen, in de nacht van 14 op 15 september Utrecht te ontruimen. Daarna verdween hij spoorloos. Zijn terugtrekken naar Holland (met name op Amsterdam) tegenover een overmachtige vijand is begrijpelijk; hij had daarvoor de toestemming van de Commissie van Defen sie al van te voren gevraagd en gekregen. Het veel te vroegtijdig verlaten van de stelling Utrecht zonder dat enige weerstand was geboden kan hem evenwel terecht kwalijk worden genomen. De Pruisische inval kreeg daardoor, zeker tot aan de strijd om Amsterdam, eigenlijk meer het karakter van een 'militaire wandeling'. Ook de militaire kwaliteit van dit conglomeraat van verdedigers liet veel te wensen over. Dit werd nog verergerd door het gebrek aan goede leiding. Het is evenwel de vraag of de 'recht ijsbaarlijk ogende' van Salm daaraan nog een positieve wending had kunnen geven. Toen de Pruisen op 24 september vóór de stad waren aangekomen, vroeg het stadsbestuur tijd voor onderhande lingen met de stadhouder, of lievergezegd, met zijn veel doortastender echtgenote Wilhelmina. De gevechtshandelingen werden gestaakt maar de gesprekken liepen op niets uit en de strijd werd hervat. De laatste Pruisische loodjes wogen het zwaarst: vele inundaties en koppige Patriot- se tegenstand o.m. bij Naarden, Muiden en Amstelveen beletten de toegang tot de stad, maar na enkele dagen moesten de Patriotten de strijd toch opgeven (17). In die stelling bij Amstelveen, waar feitelijk over het lot van Amster dam zal worden beslist, duikt onze hoofdpersoon op, samen met zijn regimentsgenoot, de kapitein Guil- quin. Deze blijkt desgevraagd enke le maanden later graag bereid te zijn om zijn piepjonge collega aan te bevelen bij de naar Frankrijk gevluchte Patriotten vanwege zijn aktiviteiten bij Amstelveen. Daar over blijkt hij volgens zijn bewaard gebleven brief zeer te spreken. Deze meest westelijk gelegen Amstelveense stelling, die de weg Gouda-Amsterdam afsluit, kan ondanks Pruisische aanvallen toch enkele dagen worden vastgehouden. Een omtrekkende beweging via het niet door Hollandse oorlogsschepen bewaakte Haarlemmermeer sluit de Patriotse verdedigers op 1 oktober in. Een deel van hen weet Amster dam toch nog te bereiken maar 316 man kunnen hun krijgsgevangen schap niet meer ontlopen; zij wor den in de Amstelveense kerk opge sloten, voorts goed behandeld maar wel naar gevangenissen in Wezel afgevoerd (18). Gijs zal dus zijn ontsnapt want in de briefwisseling met zijn vader, die op 7 september in Utrecht stopt en op 16 oktober (vermoedelijk in Gorkum) weer wordt hervat, wordt over zijn ver wonding (een 'contusie') of zijn vuurdoop met geen woord gerept; het zal dus allemaal wel zijn mee gevallen. Alleen zijn eedsaflegging daarvóór in Den Haag blijkt niet doorgegaan te zijn. Zijn aanname en benoeming tot vaandrig bij het patriotsgezinde legioen van Salm moet dus half september 1787 hebben plaatsgevonden. Zijn staat van dienst vermeldt nog dat hij op 31 oktober is 'gelicentiëerd' (ont slagen uit de dienst). Uit de litera tuur is bekend dat na de restauratie van het Stadhouderlijk bewind alleen de hoger geplaatste officieren (veelal bij verstek) zijn veroordeeld maar Gijs weet dat alles natuurlijk nog niet en neemt voor alle zeker heid maar de benen. Zijn vluchtreis naar Frankrijk. Zijn blik blijkt alweer op de toe komst gericht te zijn: geruchten doen de ronde dat 'de officieren die oprechte Hollanders zijn op Frans grondgebied zullen worden ontvan gen en een 'pensioen' krijgen tot men ze kan plaatsen, misschien wel allen binnen één eenheid', zo schrijft hij. Ook stelt hij zijn vader voor om Oom Chenizot, een Frans officier, voor hem in te schakelen. Hij twijfelt kennelijk of hij zich bij het Franse leger zal melden of bij de gevluchte Patriotten, met slechts de hoop op de oprichting van een Hollands legioen in den vreemde; tussen de regels door is al te lezen wat zijn voorkeur heeft: beroepsmi litair worden en liefst zo snel mogelijk. Patriotse idealen spreken hem kennelijk wat minder aan. Hij blijkt voor het laatst toch nog te zijn uitbetaald en besluit met dit geld zijn uniform weer te complete ren met een degen met bandelier. De rest moet voor zijn vluchtreis worden bewaard. De restauratie van het Stadhouderlijk regime brengt nog geen rustiger tijden voor de familie. Vader Roelof vreest name lijk uitzetting uit zijn ambt in Deventer. Dat blijkt later wel weer mee te vallen maar een Haagse beslissing is kennelijk toch nog nodig om hem in Deventer te hand haven. Op 27 oktober heeft Gijs Dordrecht kunnen bereiken, waar De Waterschans nr. 3 1996 Afb. 10. Het standbeeldje van de grenadier Pullmann, opgesteld tegenover de ingang van het Paleis Soestdijk. hij onderdak krijgt bij zijn oom, Jan Dekker, de postmeester aldaar. Er wordt hem daar een 'pollitieke rok' aangemeten, hetgeen zoveel bete kent als burgerkleding voorzien van een (duidelijk zichtbare) oranje kokarde, opdat het iedereen duide lijk is dat hij de partij is toegedaan die weer in het zadel zit (19). Ook andere verhalen geven wat flarden weer van het Dordrecht uit die tijden zijn belevenissen daar. In de eerste helft van december verblijft Gijs nog steeds bij zijn oom en tante. Hij is intussen wel meer te weten gekomen. Veel bekenden van hem (onder meer zijn voormalige commandant Guilquin) zitten al in Béthune. Voor het eerst hoort hij van de spoedige oprichting van een Koninklijk Luiks Regiment, waar over later meer. Intekening zou al in Dordt mogelijk zijn; dat vindt hij wel zo handig en hij kan zich zo het reisgeld naar Brussel besparen. Zijn vader meent echter dat Gijs zich toch via Brussel bij zijn land genoten in Bethune moet aansluiten en dat hij de berichten van Oom Chenizot over dat Franse regiment toch nog maar moet afwachten. Maar Gijs blijkt vol dadendrang, wacht niet en tekent. Hij vertrekt op Kerstavond om 18.00 uur met het goedkoopst mogelijke vervoermid del (de beurtschipper voor 61/2 stuiver) naar Bergen op Zoom. Het schip moet in verband met laagtij onderweg enkele uren voor anker. De wachttijd wordt gedood door een praatje met de schipper. Daarna valt hij om half vier in slaap en op Eerste Kerstdag om half twee komt hij tenslotte aan in de Bergse ha ven. Hij moet er de nacht doorbren gen in 'de Roode Leeuw' (thans het Griekse restaurant op de Grote Markt 25) want op deze feestdag wordt niet naar Antwerpen gereden of gevaren. Oom en Tante Dekker worden vanuit Bergen verrast met een hartelijke dankbrief die kenne lijk naar vader Roelof is doorge stuurd. De volgende dag, na het openen van de (Bosch-)poort, vertrekt hij voor 2 dukaten met een sjees met twee paarden ervoor naar Antwerpen; te voet gaan trekt hem niet erg aan, hoewel dat natuurlijk wel goedkoper is. Daarna blijkt hij het advies van zijn vader toch deels te hebben opgevolgd, want op 31 december zit hij in Brussel. Hij vertelt nu maar rechtstreeks dat hij heeft dienstgenomen bij de 'Luiker walen'. Als reden schrijft hij dat hij niet weet hoe het de anderen in Béthune vergaat en of daar nu werkelijk een Hollands legioen wordt opgericht. Voorts weet hij dat tussen Duinkerken en Calais een Hollandse kolonie wordt gesticht; maar Gijs meent desondanks: eerst allemaal zien en dan geloven; hij heeft in ieder geval een militaire funktie en een 'thuis' in Frankrijk. In Brussel blijken al veel Hollan ders te zijn neergestreken; ze lijken er te leven als de gelukkigste mensen ter wereld, 's Morgens koffiedrinken in de Sociëteit met een spelletje omber en 's avonds naar de comedie, schrijft hij. Alles lijkt vrolijk en onbezorgd maar de grote onzekerheid over de toekomst bij iedereen is te proeven. Belevenissen van andere patriotse vluch telingen. Dat zijn keus voor dienstname op dat moment nog niet de slechtste was blijkt uit andere bronnen. Onderlinge onenigheid, almaar uitblijvende Franse militaire steun om Holland te bevrijden van het Stadhou- derlijkbewind en steeds lagere 'pensioenen' van de Franse regering maakten het de

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 6