96 97 De Waterschans nr. 3 1996 Afb.ll. Paniek op de Neude in Utrecht bij het naderen der Prinsen (Gravure door J.Jelgersma, 1789). gevluchte Patriotten in den vreemde niet gemakkelijk. Velen keerden dan ook na verloop van tijd weer terug. De leiders van de opstand waren evenwel verbannen of bij verstek veroordeeld. Zij konden niet terug. Ook Daendels ideeën over de oprichting van een 'Bataafs legioen' moesten tot juli 1792 wachten op realisatie. Het werd wel het eerste Vreemdelingenlegioen uit de Franse militaire geschiedenis: 'La Légion Franche Etrangère' (Vrije Vreemdelingenle gioen). De officieren waren vrijwel allen afkomstig uit het Staatse leger of Patriotse vrijkorpsen en kregen soms flinke promo ties; zo werd de kapitein Herman Jan Guilquin bevorderd tot luitenant-kolonel en de vaandrig David Hendrik Chassé (5 jaar ouder dan Gijs) tot kapitein. In dat opzicht zou het onze hoofdpersoon mindervoorspoe- dig vergaan, zo zullen wij nog zien. Van de onderofficieren en soldaten in dat legioen was overigens maar een klein percentage Hollander en het overgrote deel bestond uit Walen en Duitsers (20). Cort Heijligers in dienst van de Franse koning (januari 1788 -?). Uit het hierboven gestelde vraagte ken blijkt al dat ik tijdens mijn onderzoek voor een raadsel stond: het einde van zijn Franse diensttijd op 15 juli 1791 en het begin van zijn Bataafse op 9 juli 1795 sloten niet op elkaar aan. Wat zou hij in die tussenliggende periode hebben gedaan? Drs. J. Rosendaal, bezig aan zijn proefschrift voor de K.U. Nijmegen met als voorlopige titel 'Wees dood of vrij! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk en de revolutionaire cultuur 1787-1795', was zo vriendelijk mij behulpzaam te zijn bij mijn speurwerk. Ondanks het feit dat wij samen evenmin tot een sluitende oplossing geraakten, was hij graag bereid ook een aantal andere voor mij relevante gegevens te verstrekken, die ik in het onder staande heb kunnen verwerken. Ik ben hem daarvoor zeer erkentelijk. Het Régiment Royal Liégeois (later 101 Régiment d'Infanterie). Van regeringszijde anticipeerde Frankrijk al op de komst van een aantal Hollandse vluchtelingen. Men verwachtte dat handels huizen hun onderneming zouden verplaatsen en daartoe de nodige vrijheid moesten krijgen. Individuele concessies in Bretagne voor nieuwe boerenbedrijven stuitten ook niet op bezwaren. Van belang vond men de militaire vluchtelingen. Voorkomen moest worden dat ervaren soldaten zich bij recru- teurs van het Oostenrijkse leger in de Zuidelijke Nederlanden zouden aanmelden. Eind 1787 werd in Parijs besloten tot de oprichting van één Frans regiment, voor de helft tot tweederde gevuld met Hollandse officieren en een maximum aan Hollandse overigen, afkomstig uit de aanvankelijk enorme vluchtelingenstroom. Omdat de Prins-Bisschop van Luik geruime tijd daarvóór al met de Franse koning Lodewijk XVI was overeengekomen dat hij een regiment op zijn kosten zou oprichten, werd besloten dit 'Régiment Royal Liégeois' vanaf 1 januari 1788 te gaan formeren. Op 1 mei moest het aan de Prins-Bisschop (de eigenaar) worden gepresenteerd waarna de exploitatiekosten door Frankrijk zouden worden gedragen. De normale procedure voor die tijd in dat land. Al op 18 novem ber waren onder meer de Franse kolo nel-eigenaar, Joseph Clement Comte de la Tour (neef van de Prins-Bisschop) en de Hollandse genie-kapitein Adriaan van Helden aangesteld. Vanuit de hogere Patriotse kringen in Parijs werden namen aangedragen van Gelderse en Overijsselse edellieden die prompt werden benoemd; zij beschikten echter nauwelijks over militaire ervaring. Dit was ook zeer tegen de zin van de beroepsmilitair van Helden. Al snel bleek dat het verloop groot was en na 7 maanden werden geen Hollandse officieren meer aangenomen. De werving onder de vele Hollanders in St. Omar en wijde omgeving bleek ook al bedroevend (ca. 20 soldaten). De Franse 'pensioenen' waren daar kennelijk toen nog te aantrek kelijk..De geplande organisatie van het regiment was de navolgende: het moest uit AJb.12. Batterijen opgesteld door de patriotten ter verdediging van Amsterdam (september 1787). Anonieme tekening in pen en penseel (Gemeente archief Amsterdam). De Waterschans nr. 3 1996 twee bataljons gaan bestaan. Het eerste omvatte 1 grenadier- en 4 fuse lier-compagnieën en het tweede 1 jager- en 4 fuseliercompagnieën. Het totaalbedroeg 1142 man. Elke fuseliercompagnie (de daadwerkelijke gevechtskracht) telde 6 officieren en 119 overigen. Op voet van oorlog werd dat laatste verhoogd tot 170 man om verliezen door uitval onderweg, desertie of gevechtshandelingen te kunnen compenseren. De officieren werden op basis van een jaarbedrag per maand uitbetaald; aan de overigen werd een bedrag per dag berekend. Wordt trouw aan het Regiment van hetlagere personeel soms lager inge schat? Op voet van oorlog stegen de wedden met een kwart. Gijsberts eerste Franse ervarin gen. In de periode januari 1788 tot mei 1789 schrijft hij daarover 14 brie ven aan zijn vader. Ik ga hierop wat verder in omdat zij een aardig beeld geven van zijn ervaringen met het Franse militaire leven in die roerige tijden. Allereerst is het enthousia sme te proeven voor zijn gekozen beroep. Daarnaast valt ook zijn leergierigheid op. Ook is uit zijn brieven op te maken dat het Franse leger geen eenvoudige en zelfs keiharde leerschool is waarin Gijs amper iets cadeau krijgt. In tegen stelling tot zijn Hollandse collega's, veelal van goede 'komaf, staat alleen zijn vader steeds voor hem klaar met (overigens niet al te grote) sommen gelds, want zijn salaris is maar magertjes (720 livres per jaar) en zijn officiersverplicht ingen hoog. Hij komt als één van de eersten aan in Béthune. Aange nomen dat dit voor hem wel een voordeel heeft betekend, zijn het ontbreken van aanbevelingsbrieven van de juiste connecties, zijn leef tijd en zijn geringe ervaring als militair zeer waarschijnlijk de rede nen dat hij in de adspi- rant-officiersrang wordt geplaatst (sous-lieutenant, te vergelijken met vaandrig). Amper begonnen met lessen in Frans, schermen en dansen, terwijl ook een sergeant hem les geeft in Franse excercitie, moet hij samen met de kolonel de la Tour, Van Helden, Van Haersolte (een neef van een van de leidende patriotten, de baron van der Capel- len van der Marsch), Veldhoven en (de jonge) Abbema (zoon van een invloedrijk patriot die in Parijs verblijft) naar Luik om zich te Afb.13. De Pruisen trekken om de stelling Amstelveen via het Haarlemmer meer. presenteren. De reis blijkt voor eigen rekening en de 50 die zijn vader hem heeft gestuurd, komen nu goed van pas. Hij vindt de kolonel best aardig, in tegenstelling tot zijn collega's; waarom zou hij dat eigenlijk ook niet zijn tegen zijn jongste officier? Hij schat hem 'diep in de veertig'. Ook moet Gijs van hem de jonge Abbema onder zijn hoede nemen en nu kan de kolonel bij hem helemaal niet meer stuk! Weer teruggekeerd uit Brussel kondigt zich een nieuw probleem aan: hij moet zich zijn nieuwe uniform laten aanmeten. Gezien zijn globale beschrijving (hemelsblauw, goud, zilver) een kostbare grap. Hij overlegt met zijn collega, de kapi tein baron van Oldeneel van Olde- neel, ook een voormalig Marinier van Salm, hoeveel geld hij daarvoor aan zijn vader moet vragen: hon derd dukaten zal dat zeker gaan kosten. Hij belooft zijn vader dat hij het geld niet over de balk zal gooien en legt omstandig uit welke bruikbare Hollandse kleding hij nog wel daarbij kan dragen; armoe troef dus! Aan alle landsgrenzen wordt de werving geïntensiveerd want na één maand zijn er nog maar 100 soldaten en na twee maanden 300. Hollanders zonder militaire ervaring

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 7