De Waterschans nr. 3 1998
de armenfondsen moesten ontlas
ten van de financiële zorg voor be-
hoeftigen (10).
Maar hoe dan ook, vele werkver
schaffingsprojecten mislukten. Mid
den 19de eeuw stond men al niet
meer zo positief tegenover de met
name door de overheid georga
niseerde werkprojecten. W. Mees
heeft er in een studie op gewezen
dat men in die tijd steeds meer als
nadelen ging aanmerken dat derge
lijke inrichtingen toch niet de be
staande annoede blijvend zouden
kunnen overwinnen. Ze zouden
nadelig werken ten aanzien van de
vrije nijverheid door er kapitaal aan
te onttrekken en door met haar in
concurrentie te treden voor wat be
treft de goederen die zij produceer
den (11). Bovendien zouden de
kosten van inrichting en exploitatie
van werkplaatsen in veel gevallen
kostbaarder zijn dan de gewone be
deling of verpleging van annen
(12).
Ook de Armenwet van 1854 legde
op dit punt een zo groot mogelijke
beperking van overheidsbemoei
enis op (13).
De secretaris van de Bijzondere
Raad uit Den Bosch stelde het in
1870 bij de Katholieke Kring erg
duidelijk dat dergelijke projecten
zelfs een ware pest voor de maat
schappij waren: 'De arme wordt op
die wijze niet opgeheven maar ver
laagd. Het geld, dat men hem toe
werpt, is geen loon voor zijnen ar
beid, maar zijn arbeid een titel om,
hoe gebrekkig die ook is, van den
staat een aalmoes te ontvangen. Hij
kan noch liefde hebben voor zijn
werk, omdat hij weet dat het on-
noodig en alleen verordend is om
hem een daggeld uit te reiken,
noch hart gevoelen voor den staat
die hem het werk bezorgt, omdat
hij dit als eene verpligting be
schouwt, eenen meester dient, wel
ken hij niet kent of ziet, die door
zijnen arbeid niet gebaat wordt
noch vooruitgaat. En zoo doende
werkt hij zonder vlijt, zonder naij
ver, en blijft als het molenpaard
zonder nadenken den ouden gang
gaan' (14). De St.-Vincentiusvereni-
ging begreep het volgens hem goed
door geen algemene werkplaatsen
meer te openen. Deze vereniging
deed het goed volgens deze secre
taris en hij adviseerde dan ook:
'Meer door echt broederlijk onder
houd en goeden raad dan door gel
delijke of stoffelijke middelen, te
troosten, op hunne verzedelijking
te werken, en hun te doen zien dat
de meer gegoeden geheel belange
loos zich hun lot aantrekken, lang
zamerhand hunne eigenwaarde als
mensch en Christen doen gevoe
len, en de lust bij hen doen gebo
ren worden en de ijver, om zich uit
hunne armoede op te heffen' (15).
Op het moment dat van overheids
wege de belangstelling voor werk
verschaffingsprojecten terugliep,
nam menig Vincentiusvereniging
juist wel het initiatief tot oprichting
daarvan. Dat kan verklaard worden
uit de andere doelstellingen die de
Vincentianen met hun projecten
hadden.
Voorbeelden van werkverschaffing
elders
Omstreeks 1850 organiseerde de
Vincentiusvereniging in Leiden een
inrichting voor jongeren en ouden
van dagen om touw te splitsen.
Amsterdam kende zijn breischolen
en in Helmond was een weef
school. Allerlei vonnen van werk
verschaffing zijn er opgezet, of het
nu ging om leerlooierijen, klom
penmakerijen, heide-ontginningen,
een school voor kantklossen. Den
Bosch kende in 1847 reeds een
schoenmakerij (16), in 1848 een
borduurschool (17), vier jaar later
een mandenmakerij (18) en in 1869
een passementmakerij 19).
In het algemeen liepen alle pogin
gen uiteindelijk op niets uit. Ook
bij deze projecten gold hetzelfde:
er werden hier en daar zelfs zware
verliezen geleden dat veel te maken
had met het feit dat de deelnemers
personen waren die niet in staat
waren tot arbeid. Vaak ging het om
slechte arbeiders die al eens van
wege wangedrag elders ontslagen
waren. Een ander probleem vorm
de het afzetgebied. Omdat de afge
leverde producten vaak niet goed
waren, was daar natuurlijk niet
steeds een afzetmogelijkheid voor.
Hier en daar was er zeker sprake
van onvoldoende begeleiding (20).
Niet steeds was er ook een goed
idee over werkverschaffing gegeven.
Zo deed zelfs in 1931 Hellenen nog
het volgende voorstel om werklo
zen toch aan werk te helpen:
'Groot is de materieele ellende,
maar grooter de moreele ellende
door de werkloosheid veroorzaakt.
Jonge, flinke vrouwen, niet schro
mend de afzichtelijke plekken in
het wonde lichaam onzer maat
schappij te peilen, willen nu hel
pen, trachten te genezen. Zij, o de
liefde is eindeloos in haar vinding
rijkheid, zij hebben een plan ge
vormd, een initiatief genomen om
het euvel der lediggang te bestrij
den. Zij kunnen niet iedereen aan
het werk helpen, afdoende en
loongevend, doch zij willen bezig
heid verschaffen, een bezigheid,
die de fantasie prikkelt, de arbeids
kracht opwekt, en tegelijkertijd het
godsdienstig beginsel doet opleven
en... Wondere gedachte der vrou
welijke logica. 'Geef hun werk', een
werk dat de handen vereelt, maar
de zielen adelt. Laat hen een
kribbe maken, een stal van Bethle
hem, figuren en alles wat er toebe
hoort. Ze kunnen over het alge
meen zoo knutselen, de jongens en
mannen. In den j.l. Maandagavond
gehouden vergadering van den R.K.
Vrouwenbond is onder voorlich
ting van mr. Mia Feber het plan be
sproken, hoe de nood te lenigen.
Zij roept alle werkloozen toe, zet U
aan het werk, ontwerp een grot, een
stalletje, een kribbe van Bethlehem.
Snijdt, boetseert uw figuren, geeft
uw talent en liefde aan de teedere
vormen van het Christelijke, Zijn
Heilige Moeder, den Eerwaardigen
St. Jozef, de herders. Laat uw ver
beelding vrijuit werken, het terrein
is onafzienbaar, geeft vrij spel aan
uw gedachten, uw handen. Bezig
zijnde zullen schoone en goede ge
dachten van onderwerping aan
Gods H. Wil en vertrouwen op Zijn
hulp als vanzelf tot U komen en
het zal u beter gaan in alle opzich
ten' (21).
De Bergse werkverschaffing
Al in 1853 werden er door de con
ferentie H. Maagd geen werkinrich
tingen meer tot stand gebracht. Wel
bestonden er vanaf 1850 voorstel
len om dit te gaan doen en begon
men in datzelfde jaar met een koe-
haarspinnerij. Men dacht toen aan
plukken en knippen van lompen
voor een fabriek in Bergen op
Zoom. Men hoopte dat dit aanbod
van deze fabriek iets voor de arme
gezinnen zou kunnen betekenen
(22).
Talrijke voorbeelden tonen aan dat
de Bergse Vincentiusvereniging er
vanaf 1850 van alles aan gedaan
heeft om de mannen van noodlij
dende gezinnen inderdaad aan
werk te helpen of hun in verband
met werk het nodige te verschaffen.
104
De Waterschans nr. 3 1998
Afb.5. Veel jongens sloten zich aan bij de Jonge Werkman en de conferentie II. Maagd
betaalde dan de contributie (foto: GAB).
Doel van de Bergse
werkverschaffing
Als doel van de werkverschaffing
stelden de Bergse Vincentianen:
'De lust tot werken bij haar armen
op te wekken en aan te wakkeren,
hen te gewennen aan een meer ge
regeld leven, om daarmede de
kwaal te zoeken te genezen, die ve
len er al toedreef dag in, dag uit
den boer optegaan met weinig of
liever met geen negotie en de ker
missen af te reizen met vaak een
den mensch onteerende broodwin
ning' (23).
In het verslag van de algemene ver
gadering van 1899 valt te lezen:
'Een poging om aan de ellende der
landlooperij en der vermomde be
delarij paal en perk te stellen, was
het liefdewerk der ambachten, het
welk in het najaar van 1850 in het
leven werd geroepen en zijn be
staan inluidde met het openen ee-
ner werkinrichting' (24).
Van het begin af aan waakten de
Vincentianen er voor om zo maar
hulp te verlenen. Dat zou juist ver
keerd werken. Gold niet het vol
gende gebod: 'In het zweet zijns
aanschijns zal de mensch zijn da-
gelijksch brood eten'(25). In een
dergelijke geest speelden veel au
teurs die zich in de negentiende
eeuw wijdden aan het probleem
van de reusachtige armoede dan
ook met de gedachte dat het zon
der meer verstrekken van bedeling
slechts zou bijdragen tot juist een
vermeerdering van die armoede,
aan de 'ledigheid' van de armere
bevolking. Velen hanteerden dan
ook als een remedie het verschaf
fen van werk aan de armen, die
daardoor zelf hun brood zouden
kunnen verdienen. Een remedie
waaraan velen, indachtig de stelre
gel 'dat het brood des te hooger ge
schat en des te kariger verteerd
wordt, naarmate zijn bezit door
meer zweetdroppelen verkregen is'
(26), een soort vormende invloed
meenden te mogen toeschrijven
(27).
Deze opvatting van de Vincentia
nen sloot zeker aan bij de gangbare
opvattingen van die tijd.
Hoewel de Vincentianen door een
heel andere geest werden gedreven
dan de leden van het Nut, waren er
toch duidelijke overeenkomsten.
Noch het Nut, noch de St-Vincen-
tiusvereniging stelden zich ten doel
de armoede als zodanig te bestrij
den. Armoede werd als een betreu
renswaardig maar onwrikbaar maat
schappelijk gegeven beschouwd
(28). Beide verenigingen poogden
de armen in staat te stellen on
danks hun armoede een goed en
geregeld leven te leiden (29). Van
daar hun nadruk op het belang van
opvoeding en hun afkeer van vor
men van bedeling die de annen
weliswaar hielpen het hoofd boven
water te houden maar geen wezen
lijke verbetering in hun levenswijze
bewerkten. Zowel voor de leden
van het Nut als voor de Vincentia
nen gold: geen bedeling zonder
opvoeding, waarbij de St-Vincenti-
usvereniging dit motto uiteraard
'religieuzer' invulde dan het Nut
(30). Zowel het Nut als de St.-Vin-
centiusvereniging ondernamen po
gingen om voor de annen werk te
creëren, maar die pogingen strand
den op de harde economische wer
kelijkheid (31).
De achtergrond van het liefdewerk
werkverschaffing bij de Vincentius
vereniging was zeker ook mensen
in beroerde omstandigheden voor
het katholieke geloof te behouden.
Dit streven zien we reeds eerder bij
allerlei pogingen om ook werken
den bij de eigen vakbond te hou
den. Ook de Bergse Vincentianen
streefden er naar werknemers bij
een katholieke vakbond onder te
brengen. Zo meldt het jaarverslag
over 1936: 'Een man verliet op aan
sporing van een conferentie een
neutrale vakvereniging en werd lid
van een katholieke, terwijl meer
dere mannen daartoe aangespoord,
lid werden van de H. Familie en
jongens zich aansloten bij het Pa
tronaat of 'De Jonge Werkman',
waarbij in verschillende gevallen de
conferentie de contributie be
taalde' (32).
De conferentie van H. Jozef, ont
staan na 1907 als afsplitsing van de
H. Maagdconferentie, meldde in
1937: 'Een man uit een der be
zochte gezinnen werd wederom ge
bracht tot vervulling zijner Paasch-
plichten, terwijl door hem tijdelijk
werk te bezorgen een ander door
onze zorg overging naar de R.K.
Vakbond' (33).
Het spinnen van koehaar
De Bergse conferentie H. Maagd
Maria was er dus van overtuigd dat
arme mensen geleerd moest wor
den in het eigen onderhoud te
voorzien. Naast de lopende armen
verzorging wilde men ook een po
ging wagen op een terrein dat ach
teraf kon worden betiteld met ar
menzorg. Zo deelde de president
van de conferentie de leden tijdens
een zitting in oktober 1850 mee dat
een van de bezochte gezinnen er al
enige tijd in was geslaagd om zelf
gedeeltelijk in het eigen onder
houd te voorzien en wel door mid
del van 'het doen Spinnen van
Koehaar'.
Omdat het Bureau goede mogelijk
heden zag om op dergelijke wijze
meerdere personen werk te kunnen
verschaffen, leek het gewenst ook
105