De Waterschans nr. 4 2002
philosoof en zijn romans zijn nooit
geschreven om iets te bewijzen.
Maar hij is een kinderlijk-wijze en
uit al zijn boeken straalt die wijs
heid van zijn goede volk, zooals de
zon straalt uit een spiegel, die haar
vangt. Meer dan philosophic is
deze wijsheid, zooals het leven
meer is dan een stelsel. Zij is de
persoonlijke stuwkracht van Cool-
ens talent.' (6). Hij prees De
schoone voleinding als het boek van
Coolens hart.
Coolen liet zijn hart vaker spreken.
Toen hij in Het donkere licht (1929)
een meisje beschreef dat abortus
had laten plegen was er geen spoor
van moralisme in zijn tekst, maar
wel een groot mededogen. Als ze
aan het slot van de roman in het
ziekenhuis ligt, gaat haar vader Si
mon haar opzoeken. 'Ge ligt hier
schoon!' Hij geeft twee appelsienen
'en ge moet de groeten hebben van
moeders. 'De stilte doordringt
de witte muren. Marie heeft vele
zusters. Ze heeft het verzamelde
leed van veler diepen nood gedra
gen. Boven haar hangt den kruislie-
venheer, de voeten naar de aarde,
het hoofd naar den hemel. Twee ar
men gestrekt naar de uiteinden van
de wereld, gestrekt toe wegen naar
het midden van de barmhartigheid.'
Soms probeerde Van Duinkerken
ook wel een roman van Coolen te
'annexeren' als een katholieke ro
man. In De goede moordenaar
(1931is de hoofdpersoon een man
die af en toe een instinctieve
moordlust over zich heen krijgt.
Zeer realistisch beschreef Coolen,
in dit aan Jeroen Bosch opgedra
gen boek, hoe dat moorden in zijn
werk ging:
'Mee de knieën open over hem
heen, te paard, zit den Bonk boven
op hem en houdt hem neer.
Den Bonk hangt mee open mond
erboven, in dat bloed trekt hij het
mes dwars over den hals, mee hor
ten en stooten voor den geweldigen
tegenstand van felle en taaie spie
ren. Hij gaat mee alle drift aan
het kerven en snijden. Hij hoort
duidelijk het schuren van het mes
en het natte, smetterend geluid van
bloed in de inwendigheid van den
wijdgeopenden hals. Daaraan, aan
dien gemartelden, verscheurden
hals, achterover gebogen, gebroken,
hangt den kop op de plavuizen,
den kop, blauw grauw, geelblauw
aan den schedel, daaraan liggen de
haren verdord, dun en nat over het
glimmen van de bleekgrauwe kruin,
en de oogen rood staan open.' (7).
Van Duinkerken gaf aan deze natu
ralistische roman, waarin het goede
en het kwade in de mens zonder
verwijzingen naar het geloof wer
den beschreven, een rooms tintje:
'Dit boek zou zwart zijn van wur
gende noodlotsaanbidding, wan
neer het niet zoo door en door
Roomsch was. Zoo primitief is
de aangrijpende instincts-tragedie
van Den Bonk en Hanneke en
Pietje Pinksteren, dat het heele ver
haal in den Belgischen Congo ge
beurd kon zijn in plaats van in de
Peel, waren er niet de eeuwen
Christendom, die gingen meeleven
als traditie met de natuurbeweging
zelf, die het instinctleven richten en
het noodlot keeren.' Ook nu weer
benadrukte Van Duinkerken dat
Coolen geen tendenz-romancier
was die de lezer godsdienstige of
sociale motieven wilde opdringen,
maar dat hij in een christelijke tra
ditie schreef: 'Eeuwen van Chris
tendom zijn als bevrijdende traditie
gaan meeleven met de dreigende
natuurbewegingen en zij bezitten
door hun overgeleverde wijsheid,
evangelische goedheid en erbar
mende mildheid het vermogen om
de menschelijke instincten ten
goede te richten en om aldus het
noodlot te keeren. Door dit onop
houdelijk in de gedachte te houden.
ook waar hij het niet uitspreekt, is
Antoon Coolen een onmiskenbaar
katholiek romancier.' (8).
Het regionale aspect kreeg in 1932
veel aandacht in het zogenaamde
regionalismedebat. Dit was gestart
door Marsman die de romans van
mensen als Herman de Man,
Theun de Vries en Coolen van een
te laag plan vond. Zij zouden bij
Purmerend al niet meer lezen zijn.
Van Duinkerken voerde een felle
polemiek waarbij hij het werk van
zijn vriend verdedigde. Van Duin
kerken betrok er het katholiek ge
loof niet in maar beperkte zich tot
de litteraire discussie. Coolen zelf
hield zich afzijdig van de polemiek.
Na de oorlog
Van Duinkerken en Coolen had
den beiden veel te lijden van de
oorlog. Van Duinkerken verbleef
een half jaar in het gijzelaarskamp
in St. Michielsgestel. Coolen kon
door zijn weigering van de Kul
tuurkamer niet meer publiceren en
moest op het eind van de oorlog
onderduiken. Toen Coolen kort na
de bevrijding in De Linie werd aan
gevallen op zijn katholicisme was
het weer Van Duinkerken die het
voor hem op nam. Maar het ver
schil tussen hen over de vraag wat
nu precies een katholieke roman of
een katholieke auteur is, bleef be
staan. In 1951 constateerde Van
1 5 O
De Waterschans nr. 4 2002
Duinkerken dat het grote debat
over de katholieke roman nog
steeds niet uitgevochten was.
Vooral de nieuwe romans van een
katholieke schrijver als Graham
Green zorgden in die tijd voor veel
opschudding en brachten bij de le
zer huiver teweeg bij het blootleg
gen van het menselijk geweten.
Maar volgens Van Duinkerken be
perkte dit debat zich niet meer 'tot
de vraag naar de uitwerking van
sommige beschrijvingen op het ge
moed van de onvolwassenen of on-
gerijpten. Het is een debat geworden
over de plaats van het menselijk ge
weten in het heelal.' (9).
Een jaar eerder hield Coolen een
inleiding, waarin hij concludeerde
dat datgene wat de schrijver voort
brengt, 'geboortig is uit dat ge
heimzinnig huwelijk van den kun
stenaar met de werkelijkheid.' Hij
stelde toen dat de laatste gedachte
op de laatste pagina van zijn laatste
roman van voor de oorlog zijn
credo over zijn werk bevat. Hij ver
wees hiermee naar de slotalinea
van Herberg In 't Misverstand (1939)
die aldus luidt:
'Niet omdat de mensen zo goed en
zo mooi zouden zijn, moet ge van
hen houden, maar omdat ge hun
getuige zijt en hun deelgenoot. En
het aardsche leven is niet volmaakt,
maar het is het aardsche leven. Het
bloesemt en draagt vrucht, men
kan er niet nederig genoeg tegen
over zijn, men kan niet nederig ge
noeg zijn in het gadeslaan van dat
verbazingwekkende, aardsche le
ven. Het hangt niet uitsluitend van
het noodlot af, het noodlot is er
een deel van, als de stormen van
het land. Zij schaden, maar zij ver
nietigen niet, altijd is er weer
vrucht en oogst. Daarom heeft het
zin te blijven staan, de handen te
vouwen en vastberaden te zeggen:
het zij zoo.'
Dubbelster
Van Duinkerken was essayist, dich
ter, apologeet, vondelkenner, rede
naar, professor, autobiograaf, jour
nalist en wat nog niet allemaal,
maar hij was geen romanschrijver.
Het is niet onwaarschijnlijk dat hij
daarom Coolen zo vast bleef hou
den. In het regionalismedebat ver
weet hij Ter Braak dat diens ro
mans niet deugden omdat hij wel
de hulpvermogens, maar niet het
vermogen tot beeldend vertellen en
ontroeren bezat.
Van Duinkerkens werk vormde
met de romans en de verhalen van
Coolen een dubbelster. En vooral
als Coolen eruit dreigde te vliegen,
door niet op de juiste manier over
het katholicisme of Brabant te
schrijven, werd hij door de zwaar
tekracht van Van Duinkerken weer
terug gehaald. Op papier vulden zij
elkaar aan en hielden elkaar in een
baan.
In het werkelijke leven gold dit ook,
maar dan toch vooral in intieme
kling: in de redactievergaderingen
van De Gemeenschap of bij dinee
tjes met vrienden. Op grote vrolijke
openbare bijeenkomsten daarente
gen voelde Coolen zich, in tegen
stelling tot Van Duinkerken, niet
op zijn gemak. Van Duinkerken
was de man die voor de vuist weg
kon vertellen, doceren en enthou
siasmeren. Op bijeenkomsten als
de Groot Kempische Cultuurda-
gen viel Coolen bij het publiek wat
tegen. Er stond een kleine wat for
mele man, die in niets leek op de
groteske romanpersonages die hij
had geschapen. Hij stak dan wat
saai af tegen kanonnen als Van
Duinkerken, Godfried Bomans en
Jan Naaijkens.
Coolen bleef nog gedurende de ja
ren vijftig behoren tot de meest ge
lezen schrijvers.
Maar bij zijn zestigste veijaardag in
1957 schreef Lambert Tegenbosch
dat het definitieve oordeel over
Coolen reeds vast lag sinds het re
gionalismedebat van 1932: als
schrijver van regionale romans. 'En
een regionale roman schat men in
Nederland niet hoog', voegde hij er
aan toe.
De levens van Coolen en Van
Duinkerken bleven tot aan hun
dood parallel lopen. Beiden stier
ven jong op respectievelijk 64- en
65jarige leeftijd. Coolens romans
werden nog lang na zijn dood gele
zen, van Van Duinkerken bleef
vooral zijn Brabantse herinneringen
in het geheugen.
'Als Anton van Duinkerken uit de
vergetelheid wordt gehaald, zal hij,
vrees ik, komen te prijken tussen de
snuisterijen van oma's tijd en lou
ter nostalgische doeleinden die
nen.', schreef Cornelis Verhoeven
in 1983 (10).
Nu is een romanschrijver natuurlijk
in het voordeel. De onderwerpen
uit Coolens romans zijn van alle
tijden. De liefde, het kwetsbare, de
deernis, de mislukkingen en het
menselijk tekort worden ook nu
nog herkend.
De metafoor van de dubbelster
voor het duo Van Duinkerken en
Coolen heeft ook nog een slot. Een
dubbelster heeft nooit het eeuwige
leven. Bij alle sterren krimpt de
kern en zetten de buitenste lagen
uit zodat de ster als geheel expan
deert. Als de ster deel uitmaakt van
een dubbelstelsel kan deze expan
sie niet onbeperkt doorgaan, maar
zal op zeker moment het gas aan
het uitdijende steroppervlak ten ge
volge van de zwaartekracht van de
begeleider naar de begeleider over
stromen. Omdat de zwaarste ster
als eerste zal uitzetten, zal deze
massa verliezen en de lichtere be
geleider juist in massa toenemen.
De oorspronkelijk zwaarste ster ver
liest op den duur praktisch zijn ge
hele mantel die dan echter geheel
of gedeeltelijk door de begeleider
wordt ingevangen zodat deze vaak
de zwaarste component wordt. Af
hankelijk van de massa van de af
gepelde kern zal deze ofwel als
witte dwerg eindigen of zelfs een
supernova explosie ondergaan
waarbij, na een geweldige lichtflits,
een neutronenster of zwart gat
overblijft.
Op het congres in september 2003
ter gelegenheid van Van Duinker
kens honderdste geboortejaar zou
den het mooie vragen zijn. Welke
van deze twee Brabantse schrijvers
is zijn mantel kwijtgeraakt? En hoe
zal hij in de geschiedenis eindigen:
als een Witte dwerg' of als een
'zwart gat'?
Noten
151
pillMR
fwjgpyffi
Afb.5. Antoon Coolen had een zwak voor Vlaanderen. Samen met Anton van
Duinkerken bracht hij in 1948 een bezoek aan Stijn Streuvels. De drie literaire
vrienden lieten zich fotograferen voor de woning 'Het Lijsternest' te Ingooigem
(Foto uit: Antoon Coolen, Kind van ons Volk, Asten 1997).
1. Dit artikel is een bewerking van een eer
der gehouden lezing voor de Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde afdeling Zuid
in januari 2002.
2. Brief van Coolen aan Van Duinkerken, 16
februari 1925. Geciteerd in: Siegers, Antoon
Coolen (1897-1961) Biografie van een sclmj-
ver, Tilburg 2001, 121.
3. Brief van Van Duinkerken aan Coolen, 31
januari 1925. Zie Siegers, 119.
4. Van Duinkerken, 'Peerke, dat manneke'.
In: Roeping, jrg.5 (1927), 284-288.
5. Coolen. Kinderen van ons volk, 156.
6. Van Duinkerken, 'De schoone voleinding'.
In: recensie in De Tijd op Zondag. 25 no
vember 1932.
7. Coolen, De goede moordenaar, 40.
8. Van Duinkerken, 'De goede moordenaar'.
Recensie in De Tijd, 16 december 1931.
9. Van Duinkerken in De Tijd, 31 december
1951.
10. Geciteerd in Mariëlle Polman, De keer
zijde van het leven. Anton van Duinkerken als
literatuurcriticus bij De Tijd (1927-1952), Nij
megen 2000, 11.