Redding, restauratie en herplaatsing van architectuurgebonden kunst uit de wederopbouwperiode2 Johanna Jacobs1 De waarde van kunst is niet absoluut maar fluctueert met de tijd. De beeldende kunst die op dit moment ernstig wordt bedreigd dateert uit de zogeheten wederopbouwperiode, de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog tot halverwege de jaren zestig van de twintigste eeuw.3 In het 'Ten geleide' van de publicatie 'Toonbeel den van de wederopbouw' halen Fons Asselbergs, directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, en Aaron Betsky, direc teur van het Nederlands Architectuurinstituut, enkele reddingspogingen van bouwwerken uit genoemde periode aan, waaronder het Muziekcentrum Vredenburg uit 1978 van Herman Herzberger dat door de Utrechtse be volking bij referendum wordt gered.4 Zij constateren ten aanzien van het laatste: "Dit is een opmerkelijk signaal, omdat de er varing leert dat elke generatie zich afzet tegen het tijdsbeeld en de cultuuruitingen van haar ouders. Het is alsof juist het meest dierbare van de ene generatie door de volgende generatie wordt prijsgegeven, omdat zij ruimte wil voor een eigen cultuur en daarbij lijkt te worden belem merd of belast door de nog zo nabije tijdgeest uit het onmiddellijke verleden. Het is daarom des te opmerkelijker dat telkens, soms door een enkeling, soms door een grote groep, verzet wordt gemobiliseerd om cultuur goed te redden in de meest kwetsbare periode van zijn bestaan."5 Terwijl Asselbergs en Betsky refereren aan ge bouwen is de architectuurgebonden kunst nog weer kwetsbaarder. Daarover gaat deze bijdrage nadat eerst een algemene context is geschetst. De wederopbouwperiode: een algemene schets De wederopbouwperiode wordt gekenmerkt door een nieuw elan dat gepaard gaat met een ware bouwexplosie. De verwoestingen en oorlogsschade worden aangegrepen om ver beteringen in steden aan te brengen, maar ook om de ontstellende woningnood te bestrijden. Tussen 194-0 en 1965 worden maar liefst meer dan één miljoen woningen gebouwd! Gesproken wordt van een 'Herrijzend Nederland'. Het meest bekende voorbeeld is Rotterdam. Deze stad wordt op 14 mei 1940 vrijwel volledig plat gebombardeerd. Het complete centrum wordt weggevaagd waarbij 24.000 huizen, 2400 winkels en nog eens zo'n 4000 gebouwen wor den verwoest. In 1943 vindt er door een vergis sing een bombardement op het westelijk deel van de stad door de geallieerden plaats waarbij nog eens 2600 woningen worden verwoest. Ge durende de oorlog is ook de Rotterdamse haven meerdere malen doelwit van bombardementen. Andere steden in Nederland lijden eveneens aanzienlijke oorlogsschade. Te denken valt aan Rhenen, Middelburg, Arnhem en Nijmegen. Rhenen maakt deel uit van de slag om de Greb- beberg aan het begin van de oorlog. Wanneer de bewoners op 18 mei terugkomen, treffen zij een De Waterschans 2 - 2013 64 vrijwel verwoeste stad aan. Middelburg wordt 17 mei 1940 gebombardeerd: ook hier is de schade enorm. Arnhem en Nijmegen worden tijdens de eindfase van de oorlog in september 1944 zwaar gebombardeerd onder meer door de geallieer den. Dit zijn slechts de steden die het zwaarst ge troffen zijn: veel meer steden in Nederland heb ben ernstige verwoestingen opgelopen. Wat opvalt is de daadkracht van de Nederlandse overheid en de bevolking. Meteen na de capitu latie op 15 mei 1940 wordt het Regeringscom missariaat voor de Wederopbouw ingesteld on der leiding van dr. ir. J.A. (Johan) Ringers. In Rotterdam organiseert mr. Karei Paul van der Mandele, voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel, al de dag na het bom bardement, dus op 15 mei, een bijeenkomst in zijn tuin in Kralingen. Aanwezig zijn burge meester Pieter Oud, een aantal wethouders en topambtenaren van de gemeente Rotterdam en zakenlui. Eerst wordt gesproken over de schade die het bombardement heeft aangericht en het grote aantal slachtoffers dat het heeft gekost. Meteen daarna is het gespreksonderwerp de wederopbouw van de stad. De aanwezige stads architect Willem Gerrit Witteveen krijgt de opdracht om een wederopbouwplan te maken. Binnen tien dagen heeft hij de hoofdlijnen op papier gezet. Van herbouw komt echter weinig omdat eerst puin geruimd moet worden en er een enorm tekort aan materialen is. In 1944 wordt het plan van Witteveen terzijde geschoven door Van Nelle-directeur Kees van der Leeuw en de Club Rotterdam waarin voor aanstaande Rotterdamse zakenmensen parti ciperen. Men wil een radicaal andere, moderne opzet en Witteveens rechterhand, Cornelis van Traa, krijgt de opdracht het wederopbouwplan te herzien. Dit resulteert in 1946 in het zoge heten Basisplan. Terwijl Witteveen nog uitgaat van herstel van panden en een historiserende wederopbouw, gaat Van Traa over tot het slo pen van alle gebouwen met uitzondering van de Laurenskerk en het Schielandshuis. Van Traa en zijn medestanders willen een herinrichting van de stad die voorziet in de nieuwe behoeften van een nieuwe generatie. De belangrijkste kenmerken van het Basisplan van Van Traa zijn: 1. De vervanging van het oude stratenpatroon door een nieuwe opzet waarbij de nadruk ligt op een efficiënte verkeersafwikkeling; 2. De verplaatsing van het centrum in weste lijke richting waardoor de Coolsingel niet meer de westgrens van het centrum is, maar midden in het nieuwe centrum komt te liggen; 3. Er komt een duidelijke scheiding van de functies wonen, winkelen, cultuur en wer ken. Kantoren, winkels en andere stads- functies komen in het centrum. Het wonen vindt hoofdzakelijk in buitenwijken plaats. De winkels worden geconcentreerd rond de Coolsingel en de Hooghstraat, cultuur rond Museum Boijmans-van Beuningen, en er ontstaan bedrijfsverzamelgebouwen bij de Goudsesingel zoals het Groot Handelsge bouw; 4. Bedrijven, haven en industrie worden ge clusterd en zo ver mogelijk van het cen trum gepland; 5. Er worden uitbreidingswijken rond de stad gebouwd die gekenmerkt worden door ruime toevoerwegen voor de verkeersaf wikkeling, autoluwe woonwijken, een con centratie van winkel- en wijkfuncties, een ruime opzet met brede groenstroken en de aanleg van parken en recreatiemogelijk heden. Dit alles volgens het principe licht, lucht en ruimte. Wat we in Rotterdam zien, keert ook terug in de andere steden. De verwoestingen worden aangegrepen om verbeteringen aan te brengen die zonder de bombardementen niet mogelijk geweest zouden zijn. Daarbij moet met name gedacht worden aan de betere ontsluiting van stadscentra door brede wegen. Worden deze centra voorheen gekenmerkt door smalle ver- keersonvriendelijke straatjes, nu komen er goede toevoerwegen. Oude wijken die geheel of gedeeltelijk verwoest zijn, worden gesaneerd en in de plaats daarvan worden weldoordachte nieuwe woonwijken gebouwd. In Arnhem ge beurt dit op grote schaal. In Rhenen worden de verwoestingen onder meer aangegrepen om een haven en een industrieterrein te realiseren. In deze wederopbouwperiode worden de bedrei gingen als uitdagingen gezien en ter afsluiting 65 De Waterschans 2 - 2013 FAUBTO NUMINE BERQA VICTRIX iuts£ av

Periodieken

De Waterschans | 2013 | | pagina 13