de oorspronkelijke func indeling van de woonvleugels Bart van Eekelen Afb. 1: Reconstructie van het hof in 1506. Ontwerp European Design Centre [EDCl, copyright Markiezenhof Historisch Centrum IMHC). In dit artikel onderzoek ik de oorspronkelijke indeling van de vroegzestiende-eeuwse woon vleugels van het hof te Bergen op Zoom, het huidige Markiezenhof Historisch Centrum, zoals in eerdere publicaties Ad van den Bulck, Willem van Ham en Ruud Meischke deden. De interpretatie van de vertrekindeling door Van den Bulck enerzijds en door Meischke en Van Ham anderzijds werd gebaseerd op res pectievelijk een theoretisch algemeen sociaal ideaal en op primaire bronnen, zoals de archi tecturale opzet van het Bergse hof en archiva lia. Deze interpretaties conflicteren. Voor mijn interpretatie geldt de levensloop van de bewoners, leden van het geslacht Van Gly- mes, als uitgangspunt. Eerdere interpretaties komen hierdoor in een nieuw daglicht te staan en kunnen worden herzien. De Waterschans 2 - 2013 46 De weduwnaar Zowel Meischke als Van den Bulck ging uit van het bestaan van twee appartementen in het laatvijftiende-eeuwse hof: zowel de heer als vrouw des huizes beschikte in de vijftiende- en zestiende-eeuwse hoogadellijke wooncultuur immers gebruikelijkerwijs over een eigen ap partement.1 In het Bergse hof woonde dan ook reeds rond het midden van de vijftiende eeuw de toenmalige heer, Jan II van Glymes, boven de hofzaal en de aangrenzende salette (eetka mer) en woonde zijn echtgenote, Margaretha van Saint Simon, op de begane grond naast het zaalgebouw (afb. 2).2 Jan II werd in 1465 weduw naar en in 1485 begon onderzijn regering de renovatie van het hof met de herbouw van het zaalgebouw. Onder zijn zoon en opvolger, Jan III van Glymes, werd vanaf 1494 een nieuwe trap- toren gebouwd (zie kader), tussen 1498 en 1504 het huishoudelijk kwartier uitgebreid en werden in 1505-1506 twee woonvleugels gebouwd waar binnen zich vermoedelijk de privévertrekken van de heren en vrouwen bevonden (afb. 1, 3). Meischke veronderstelde dat de identieke archi tecturale opzet van de drie verdiepingen van de tuinvleugel een continuering van de vijftiende- eeuwse indeling waarschijnlijk maakte, inhou dende dat de vrouwe sinds 1506 op de gehele begane grond van de tuinvleugel haarvertrek ken had en de heer op de gehele verdieping erboven (afb. 3).3 Van den Bulck veronderstelde daarentegen discontinuïteit en situeerde in de nieuwe situatie tweekamerappartementen op de eerste verdieping, omdat in de hoogadellijke wooncultuur hoofdbewoners gebruikelijkerwijs de eerste verdieping bewoonden. De tuinvleugel zou zich ook niet geleend hebben vooreen driekamerappartement, dat bovendien voorbehouden zou zijn geweest aan vorsten (afb. 4).6 Beide hypothesen blijken, wanneer ze vergele ken worden met biografische gegevens, ten dele incorrect te zijn. Wat beide auteurs niet in over weging namen, was dat de echtgenote van Jan III, Adriana van Brimeu, in 1500 was overleden (afb. 6). De nieuwe vleugels zijn dus gebouwd in de weduwnaarsperiode van Jan III. Sterker nog: Adriana heeft het Bergse hof nooit bewoond, want van haar huwelijk tot haar overlijden ver bleef zij primair in het kasteel te Wouw (wat niet inhoudt dat zij er nooit verbleven kan zijn).5 Dat de bouw na Adriana's dood aanving wil niet zeggen dat de ruimte ervoor niet aanwezig was. Gezien het bovenindividuele karakter van het hof moet bij de bouw rekening zijn gehouden met toekomstige bewoning door een vrouwe. Jan III is niet hertrouwd, wat inhoudt dat er in de nieuwe woonvleugels in het geheel geen appar tement voor de vrouwe in gebruik is geweest, want uitsluitend echtelieden mochten daarover beschikken. De veronderstelling van Van den Bulck dat de heer zijn appartement op de eerste verdieping had, blijft overeind, evenals de aan name van Meischke dat het appartement van de heer zich uitstrekte over de gehele eerste ver dieping van de tuinvleugel. Deze vaststelling leidt tot een nieuwe interpre tatie van de vertrekindeling. De woonvleugels waren nieuw gebouwd en als gevolg hiervan mag worden verondersteld dat uit de architectuur een ideale vertrekindeling spreekt. Appartementen lagen meestal op de eerste verdieping en bestonden gewoonlijk volgens Van den Bulck veelal uit de hoofdvertrekken antichambre (voorkamer], chambre (kamer) en chambre de retrait (slaapvertrek) en mogelijk over de bijvertrekken chambre de parement/ grant chambre (parementskamer/staatsiever- trek), kabinet, garderobe en/of studieruimte/ bibliotheek. Tot 'de woonsfeer' konden voorts een eetkamer, juwelenkamer/wapenkamer, kapel en chambre du pale (stoofkamer: met kacheloven te verwar men badvertrek) behoren.6 Jan III had volgens mijn interpretatie op de eerste verdieping de beschikking over een appartement bestaande uit drie hoofdvertrekken (3a, 3b, 3d), met als bijvertrekken een chambre de parement/grant chambre (2) en twee kleine vertrekken (3e en aangrenzend vertrek) Binnen de woonsfeer beschikte hij over een kapel die zich over twee verdiepingen uitstrekte (3c) en op de begane grond, zoals Meischke en later Van den Bulck schreef, over een chambre du pale (3d) en een salette (eetkamer) (3b).7 Een dergelijk appartement beantwoordde aan de hoogadellijke status van Jan III en het represen tatieve karakter van het Bergse hof, dat weinig huiselijk was in vergelijking met het Wouwse kasteel en door Jan III werd gebruikt voor de 47 De Waterschans 2 - 2013 7~(e£

Periodieken

De Waterschans | 2013 | | pagina 4