EEN JEUGD IN BERGEN
HERINNERINGEN
HENRI F. ANTHEUNIS (1905-
Henri, zoon van bovengenoemde George H. Antheunis, werd geboren te s-Gra-
venhage op 19 november 1905. Hij trad in de voetsporen van zijn vader en be
kwaamde zich in het modeleren. Des avonds volgde hij de lessen aan de Haagse
Academie. Hij kreeg er o.m. les van 'ngenhousz en de oud-Bergenaar Smout. Mo
menteel vervaardigt hij keramiekportretten, modelleert portret om in brons te wor
den afgegoten, vervaardigt afgietsels van kunstvoorwerpen, polychromeert etc. Hij
bezit de ervaring van drie generaties modelleurs. Zijn vakkennis is uniek.
Ik meen, dat er nog maar weinig van dit type bekwame vaklieden in Nederland zijn.
Hij vervaardigt afgietsels voor o.a. het Louvre te Parijs, het Leids Museum e.a.
HARRY ANTHEUNIS (1905-^<5)-
Zoon van Petrus Antheunis (1870-1957), werd geboren te Gouda. Momenteel werk
zaam als kunstschilder en tevens vervaardiger van plastieken. Studeerde aan de
academie te Antwerpen, waar hij lessen kreeg van Juliaan de Vriendt en Emile
Floors. Studeerde te Parijs aan de Ecole Nationale des Beaux Arts. Had er ont
moetingen met Kees van Dongen. Reisde naar Italië en Spanje ter verdieping van
zijn werk. In 1969 exposeerde hij in Oosterbeek; in 1970 te Renkum met schilders
van de Veluwezoom. Zijn jongste expositie hield hij met W. Kröbter Zevenaar in
het „Vrije Expositiehuis".
In 1965 vervaardigde hij een groot koperplastiek voor P.G.E.M. te Arnhem. Hij
woont te Heelsum bij Arnhem, aan ae Utrechtse Weg 29, waar zijn atelier aan ver
bonden is. Harry Antheunis bezit nog enkele kostelijke kleinplastieken, welke vader
Piet vervaardigde. Bijzonder indringend zijn daarvan „De misdienaar", „Paganini",
„De Boemelmesieur", „de Pleitende advokaat" en de „Vaas met vier expressieve
koppen".
FRANCISCUS ANTHEUNIS (1877-
Derde zoon van Henri F. Antheunis. Geboren te Bergen op Zoom op 29 april 1877.
Ontwikkelde zich meer in de richting van de schilderkunst. Hij vestigde zich te
Den Haag, waar hij tevens modelages vervaardigde. Hij dreef ook een kunst- en
antiekwinkel.
192
DEEL II.
Wonderlijk, hoe bepaalde scènes mij zijn bijgebleven. Zo bijv. wanneer de boeren
op reis gingen. Ja, ge zult daar maar achter de Klad of onder Hèrel wonen en een
kaartje moeten nemen in Bergen. Nu zag dat loket er misschien ietwat griezelig
uiteen klein raampje, waar geld en kaartje onder door werden geschoven. En
die ambtenaar spreekt hoog-Hollands en hij begrijpt het niet altijd. Geen nood
tegenover het station is op de beide hoeken het Stations- en het Nieuw-Stations-
koffiehuis. Jan, de bediende met de witte voorschort, bij Ooms, kent de moeilijk
heden van ons, boerenmensen. Ge zijt natuurlijk toch minstens een half uur te vroeg
en Jan weet precies, wanneer de treinen vertrekken. Want, zo'n spoorboekske, daar
kunde toch geen wijs uit worden. En ge hoeft er niks te nemen. Ja, ge zult daar nog
5 centen vooi een tas koffie gaan geven, waar ge die thuis voor niks hebt. Vandaar
de gewoonte ge geeft Jan een „sjoe" (un sou 21/* cent) en hij neemt voor
ieder van tevoren de kaartjes. Gij mot naar Roosendaal en gij naar den Ouwenbos.
Allee, gif mijn de centen maar en ik haal voor jou een kaartje. Zo, hier hedde oew
kaartje. Stik het goed weg en nie verliezen, anders kunde nie vrom komme. Dank
oe, Jan. Mieke, stikte gij het in oew spoormandje bij de boterhammekes. Ziezo, nu
hoeven we geen schrik meer te hebben, da me nie den goejen trein hebben. Of
dat aardige tafereeltje op het postkantoor, waar mijn Vader, die Brabants verstaat,
een klantje van onder Aaltere ziet aankomen, die ietwat schuw rondkijkt, of den
telegrafist Hendrix er al is. Goeje morgen, mijnheer Hendriix, 'k zou gère 100 gul
den van mijn boekske hebben. De vrouw zee Peer zee ze ge mot 's op 'nen
morgen naar de stad gaan en op 't postbureau kijken, of mijnheer Hendrix er is
die zal oe wel helpen. Me zouwe nog een koeike willen kopen, witte. Nou Jan, dat
zal wel gaan. Zette gij op dit papierke, hierzo. maar oew naam. Maar mijnheer,
ge wit toch, ik zijn nie geleerd (dat is ik kan n>et lezen en schrijven). Ach, ja,
da gif niks Jan, da's waar ge zet hierzo maar een kruiske, da's net zo goed. Ge
zijt bedankt mijnheer en de complementen, ook van moeders, aan de juffrouw.
Ja, mijn moeder is nog maar „juffrouw". Mevrouwen zijn er niet zoveel in Bergen.
De vrouw van de directeur, mijnheer Bevin (hij woont boven het kantoor) is mis
schien „mevrouw" (met mevrouw Laane en mevrouw Van Hasselt), maar zo hoog
zijn wij, al bewonen wij dan een herenhuis in de Wouwsestraat, nog lang niet.
Ja, die boeren op donderdag in Bergen hadden we een bandrecorder gehad
om dat onvervalst Brabants op te nemen Ze hadden hun vaste adressen, waar
zij uitspanden. Van onder Halsteren of de Lepelstraat bij Tiberius of (in de stad)
bij Doruske Stevens in de Steenbergsestraat; die van de kanten van Wouw bij
Mansfeld het gerij blijft dan staan op het pleintje bij den dikken boom. Van Hoo-
gerheide en Nieuw-Borgvliet spant men uit bij de Vier Winden of op de Bosstraat,
naast de kruidenierswinkel van Sjef Somers. Oorspronkelijk, kort na 1900, was er
nergens een echte markt; later (ik meen ongeveer 1910) stond de Grote Markt vol
tenten en kramen, maar er was daar toen ook groentenmarkt en handel in varkens
en kippen en konijnen. Alleen was er botermarkt (grote ronde kluiten boter) in een
huis in de korte straat tussen Engelsestraat en Vismarkt. Ik kwam wel eens bij
Doruske Stevens om de familie uit de Lepelstraat of Steenbergen af te halen de
193