ONTMOETINGEN DIE INSPIREERDEN. IN de dertiger jaren ontving schrijver zangonderricht op de Petrus Canisiusschoo' alhier van de uiterst muzikale meester Frits de Groot. Via hem kwam ik in contact met het wondermooie lied „De Dry Flerderkens". De heer de Groot deelde me onlangs mee, dat hij het indertijd had overgenomen ui' Fl. v. Duyse, „Het Oud Nederlandsche Lied"1). Later kwam ik het in meerdere bundels2) tegen, terwijl ik enige jaren geleden bladerend in wat oude jaargangen van de Sinte Geertruydtsbronne-!) illustere voorgangster van de Waterschans tot mijn verrassing een artikel over het lied trof van de hand van Theo de Jager4). Deze herhaalde ontmoetingen prikkelden mijn nieuwsgierigheid. Is dit wel een „Oud Bergs Lied", zoals de Jager wil Is het toch een kerstlegende, zoals de Jager niet wil In zijn essay over „De Dry Herderkens" geeft Theo de Jager een interessante en scherpe analyse van de tekst. DE JAGER'S VISIE Theo de Jager stelt dan „De Dry Herderkens" is geen kerstlied, al kan hij zich voorstellen dat men dat er lange tijd in gezien heeft „Een nieu geboren kint waarmee het eerste en tweede couplet eindigen is een versregel die typerend is voor middeleeuwse kerstliederen. „De herderkens", meent de Jager, zijn waar schijnlijk later ingevoegd, toen men er al een kerstlied in zag, want, zegt hij „He. oude volkslied laat nooit herderkens uit jagen gaan. Daartegen is 'n regel als Daer gingen drie jagerkens uyt om jaghen", 'n heel gewone, zelfs stereotiepe aanhef. In dit verband is het interessant te weten, dat ons lied ook voorkomt in het „lepersch Oud-Liedboek" van Blyau en Tasseel") onder de titel: „Het Wonder van Bergen op Zoom" en dat daar de aanhef luidt „Daar gingen drij ruitertjes uit om jagen". Een onderlijning van het standpunt van de Jager. Theo de Jager nu meent, dat ons nieuwgeboren kind niet het kerstkind Is. Hij wijst er op dat de Middeleeuwer zich de hele natuur bevolkt zag met„geesten, elven en elvinnen, bosnimfen, waternikkers, drollen en droezen, aardmannetjes en witte wiven". Elvinnen legden hun kind wel te vondeling en wee dan degene die 't elvinnekind niet goed verzorgde. De elvinne was in staat wraak te nemen op het gehele land. „Vele legenden zijn er van dat soort", aldus Th. de Jager, die dan poneert „Zo n wraakgeval schijnt me hier aanwezig". De nonchalante wijze waarop in het lied met het kind wordt omgesprongen is de oorzaak van de wraakneming. De hele werkwijze van de volksliederen verzet zich ertegen aan te nemen, dat de drie mannen zo oneerbiedig met het Christuskind zouden kunnen omgaan. De tekst en de melodie, die mijn artikel begeleiden, zijn niet die van de Jager, maar die van de oudste bron die ik kon achterhalen, nl. Edmond de Coussemaker Chants populaires des Flamands de France. Gand 1856, nr. 57, pag. 207. De Coussemaker verklaart, dat hij tekst en melodie opgetekend heeft uit de mond van de kantklosters in het arrondissement Hazebrouck7), waar het lied in heï 204 bijzonder verbreid was. De melodie, zoals hij die weergeeft, is die welke gezongen werd in Bailleul e.o. De kantklosters zongen het lied in de straten en op de pleinen, waar ze bijeenkwamen om „de Mei te vieren"8), of de naamdag van haar patro nes. Die patrones is de H. Anna; feestdag 16 juli. Dit gegeven bevestigt m.i. het oordeel van de Jager, omdat met name Kerstliede ren zeer kalendergebonden zijn. Het is voorts merkwaardig dat het lied de juiste tijd in het midden laat, aldus gaat de Jager verder. Het gebeurde speelde zich af om elf of twaalf uur 's nachts Elf uur, het uur van de elven. Later werd 12 uur, het holst van de nacht, bij uitstek het spookuur. „De dry mannen uyt het locht gedruys" doen denken aan de vier Apocalyptische ruiters, maar de legende houdt liever van het oneven getal drie. Het veranderen van bier in bloed om daarmee naderend onheil aan te kondigen is „een typisch voortbrengsel van de sagendichtende volksziel, die een aantal mo tieven op telkens nieuwe wijze aanwendt en groepeert". Toch ziet Theo de Jager er een echt „historielied" in, omdat vaak bovennatuur lijke tekenen rampen aankondigen; in dit geval voor Bergen op Zoom. „Het lijkt me dan ook hoogst waarschijnlijk dat 'n rampzalige tijd werd ingeluid met een hevige hagelstorm, en dat deze inderdaad in verband is gebracht met het vinden van 'n kind". Tenslotte, op grond van de nog Middeleeuwse denkwereld achter de verzen, de stijl, het gemak waarmee de dichter zich van Middeleeuwse cliché's bedient, de versmaat die geen regelmatige opvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen kent, laten een datering toe tot hoogstens 1600. De spelling is geheel zeventiende eeuws, al zijn er een aantal woorden en wendingen uit later taalge bruik. Maar welk volkslied is niet verminkt tot ons gekomen De Jager besluit zijn. met een aantal Bergse aneodoten gelardeerd, verhaal met de opmerking, dat hij aarzelt, of het lied misschien eerder eind-vijftiende eeuws is dan zestiende eeuws. En.... met de vraag, of er misschien iets in de Bergse ge schiedenis te vinden is, dat verband kan houden met dit historielied. Laten we eens zoeken. BERGEN OP ZOOM „Een Oud Bergs Lied" zo luidt de titel van het essay dat we zo even uitvoerig door namen. Dit oud Bergs lied moge onder de Bergenaars weer in ere komen naast die beroemde historiezang „Bergen op Zoom, hout U vroom", aldus wenst de Jager. Hier stuiten we dan op het probleem Is in „De Dry Herderkens" inderdaad ons Bergse Bergen op Zoom bedoeld Het „Merck toch hoe sterek", door Valerius gemaakt n.a.v. het beleg van onze stad door Spinola in 1622, geniet nu nog natio nale faam. „De Dry Herderkens" in ons land zelfs geen regionale, nauwelijks plaatselijke bekendheid 9). In schrille tegenstelling hiermee staat het bericht van E. de Coussemaker, dat het lied in het bijzonder verbreid was in het arrondissement Hazebrouck, waar hij het hoorde zingen in Caëstre10), Bailleul11) en in meerdere andere plaatsjes. Blyau en Tasseel5) tekenden een variant in leperen op. 205

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 106