DE HOEVE LINDONK
3) De tollasten welke te Bergen op Zoom op de potaarde werd geheven, in
tegenstelling met de plattelandspotterijen.
De potaarde werd op tien minuten tot een kwartier gaans buiten de
Steenbergse poort terzijde van de weg naar Halsteren gehaald. Per jaar
waren dit een 2500 vrachten. Deze tolgelden geheven op het passeren van
de Steenbergse poort maakte het zesde deel uit van de kosten op potaarde.
4) De stadsimport die betaald moest worden op lange turf en mutsaard (ge
bundeld takkenhout) en waarvan de plattelandspotterijen eveneens vrij
waren.
5) Het stichten van nieuwe fabrieken op het platteland, met name te Leur
waar drie fabrieken werden gebouwd. Deze fabrieken brachten potten
voorzien van het Bergs stempel (drie kruisjes met daaronder Bergen op
Zoom) als Bergs aardewerk tegen een lagere prijs op de markt.
Jan Adriaense Augustijn wist deze moeilijkheden te boven te komen, door
zijn produkten aan de veranderde eisen van zijn tijd aan te passen. Terwijl de
andere tien potfabrikanten zich uitsluitend bezig hielden met het vervaardigen
van rood aardewerk, slaagde hij erin de concurrentie van het Limburgs aarde
werk, Frankforter potten, het hoofd te bieden. In 1789 werd hij door de maat
schappij der Wetenschappen te Haarlem onderscheiden, omdat hij erin geslaagd
was uit Bergse potaarde gele Frankforter potten te maken. Omdat de aanvoer
van dit Limburgs aardewerk nogal eens door Duitse kooplieden geschiedde,
sprak men in Bergen op Zoom van Frankforter potten.
In 1808 slaagt Jan Adriaense Augustijn erin om uit Bergse potaarde zwarte
potwerken te maken gelijk het model van Engels aardewerk (Steingut). Deze
prestatie is des te opmerkelijker omdat hij tot dit resultaat kwam met alleen
Bergse knechten, terwijl het bij de andere Bergse potmakers de gewoonte
was voor de modellering knechten uit andere streken aan te trekken.
Zijn kleindochter Adriana, die bij hem inwoonde, nam in 1830 deel aan de
tentoonstelling der Nationale Nijverheid te Brussel. Zij was getrouwd met
Anthony Willekens, griffier bij het Vredesgerecht (Kantongerecht). Na 1830
komen in deze tak van de familie Augustijn kennelijk geen pottebakkers meer
voor. Zijn zoon Adriaen (1773-1827) was wel potmaker, doch overleed vóór
hem. Zijn kleinzoon Jan was toen nog te jong om het potbakkersambacht op
te nemen en werd later onderwijzer.
C. van Es
De gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan:
K. Slootmans: Bergen op Zoom een stad als een huis, blz. 171-176.
K. van de Watering: Bergen op Zoomse Potbakkers families, blz. 18-20.
J. H. Kleine Staarman: Geschiedenis en Genealogie van het geslacht Augustijn,
blz. 12.
J. de KleynVolksaardewerk in Nederland, Zeist 1965, blz. 46.
Gemeentearchief Bergen op Zoom:
Ingekomen stukken 1808, 1814, 1819, 1827.
Not. archief: inv. nrs. 1032 akte nr. 9 en 450 akte nr. 16.
Rechtelijk archief: inv. nrs. R 250 fol. 65, R 251 fol. 69 en R 251 fol. 70.
Gilde archieven :inv. nrs. G 91, G 92, G 93, G 200 D.
Aantekening:
Omdat de genealogie van de familie Augustijn van voor 1700 nog enige aan
vullingen behoeven, wordt op de voorouders van Jan Adriaense Augustijn
een andere keer teruggekomen. De vraag welke potmakerijen zij voor 1720
bezaten, komt dan tevens aan de orde.
14
Bijna alle boerderijen op de hoge
rand langs de Brabantse Schelde-
oever behoren tot het Frankisch-
Keltisch langgeveltype of zijn daar
uit ontstaan. Zij zijn karakteristiek
voor het gemengde bedrijf op de
minder vruchtbare zandgronden en
het daaraan grenzende kleigebied.
De moderne geschiedschrijver distan
tieert zich geleidelijk aan van de op
etmologische gronden ontstane om
schrijving. Frankisch-Keltisch lang-
gevel hoeve" en geeft de voorkeur
aan de op architectonische gronden
ontstane omschrijving „Brabants-
Noord Limburg langgevelhoeve be
horende tot de dwarshuisgroep". In
die soort omschrijvingen is de wijze
van benadering maatgevend. In de
beschrijving van dit hoeve-type
vindt men elkaar echter weer.
Het is immers een vrijwel uitge
maakte zaak, dat de verschillende
hoeve-typen hoofdzakelijk hun ont
wikkeling te danken hebben aan bo
demgesteldheid en economische toe
standen en pas sedert de late mid
deleeuwen tot die ontwikkeling kwa
men. 2)
Zij zijn allen terug te voeren tot een
oertype: de komwoning. Via de stal-
woning, waarin mensen dieren naast
elkaar huisden slechts gescheiden
door een afvoerkanaal 3) ontwikkelde
zich later het z.g. Frankisch-Kel
tisch langgeveltype dat we in hoofd
zaak, hoewel in verschillende varia
ties, op de armere gronden aantref
fen en waarvan het hoofdbeginsel
is dat de afzonderlijke delen van het
huis naast elkaar liggen. Bij de voor
gevel begint het woonhuis, dan komt
de voorstal, de koestal, de deel, de
schuur. Alle delen zijn gescheiden
door wanden, die recht op de langge-
vel staan.
Op een oude kaart vervaardigd naar
aanleiding van het geschil over de
grens tussen Wouw en Bergen op
Zoom, dat 13 Oct. 1526 werd be
slecht 5) vinden we dit type van
boederij verschillende keren duide
lijk afgebeeld.
Over een enkele boerderij op de
hoge Schelde-oever gelegen vonden
we wat meer persoonlijke gegevens
die het boerderij-type en de bewo
ners karakteriseren. Het betreft de
hoeve Lindonk gelegen tegen de zui
delijke helling van een 13.5 m hoge
uitloper ten noorden van de Beu-
kendreef onder de gemeente Woens-
drecht. Men kan in de huidige boer
derij gemakkelijk het langgeveltype
herkennen.
In 1533 is het een stede van 19 ge
meten.
Tweehonderd jaar geleden heeft er
een verkoping plaats van de inven
taris van deze hoeve, die in beslag
genomen is wegens het niet betalen
van pachtschuld.7) Uit deze inven
taris blijkt dat het een hofstede is
van middelbare grootte bestaande uit
een woonkamer-keuken met opka
mertje, kelder en zolder met aange
bouwde stal, schuur, kafkot en bak-
keet. Het wagenhuis staat afzonder
lijk op het erf.
De meubilering van de keuken is
eenvoudig. We vinden er een tafel,
een zetel en acht stoelen, een grote en
een kleine kast, een spinnewiel met
enige houten haspels en een partij
gesponnen garen, een karen, een
spiegeltje en wat „rommelerije". Op
het kastje een tinnen trekpot en wat
thee-goed. Verder is er een potten-
bank met enig aardewerk en aan
de muren een rek met drie tinnen
schotels en enige „geleij "-schotels,
een rek met „geleij"-werk en een
lepelrek met twaalf tinnen lepels.
In het vertrek bevindt zich voorts
een bed met toebehoren en gordij
nen, alsmede een complete heerd met
ketting, hangijzer, rooster, treeft,
tang, twee ijzeren potten, een koe
ketel en een koperen keteltje, ter
wijl de schouw drie hammen, twee
en een half zijen spek en twee var
kenskoppen verbergt. Enkele stalen