PERSOONLIJKE HERINNERINGEN AAN ANTON VAN DUINKERKEN Prof. Dr. Willem Asselbergs door HENRI OVERHOFF Er is in de loop der jaren zoveel over Anton van Duinkerken in kranten en tijdschrif ten geschreven (en over radio en televisie gesproken), dat dit bijeen alleen al, vol gens de bekende uitdrukking, enige boekdelen zou kunnen vullen. Daar ik een vriend van hem was (iedereen sprak steeds over Toon, doch ik heb al tijd Willem gezegd), wil ik gaarne een (erg) persoonlijk artikel schrijven, omdat ik Willem gevolgd heb ongeveer van het begin van zijn schrijversloopbaan tot aan het te vroege einde. Nogmaals, dit wordt een, zomaar ineens geschreven verhaal, van zijn (en mijn) loopbaan, „omdat het een met het ander" te maken heeft. Ver geef dus bij voorbaat mijn kris-kras geplukte impessies van belevenissen met Willem Asselbergs. De eerste kennismaking met Willem Asselbergs was op het laatst van de twintiger jaren (het zal 1926 of 1927 geweest zijn) bij „Onder Ons", de bekende Bergse to neelvereniging die in Thalia uitvoeringen gaf. De decors werden door Jan van de Kreek vervaardigd en ik hielp daar aan mee. Willem speelde eens, als gast in een Bergse revue „Jan van Glymes' Dood" (in een groots praalbed) en wie kon zoiets beter dan hij Het was geweldig. Ik wil ook even z'n goede ouders noemen en ver wijs naar de eerste regels van het boek „Brabantse Herinneringen". Een paar da gen voor zijn vaders dood te Amsterdam, was ik aan zijn sterfbed in het O.L. Vrou- we-ziekenhuis en hoewel hij wat mager was, leek het er niet op, dat hij kort daarna zou overlijden, omdat hij op zijn eigen gewone wijze over allerlei dingen sprak. Zo was het ook later bij Willems sterfbed te Nijmegen. De eerste dertig bladzijden van „Brabantse Herinneringen" lopen parallel met mijn jeugdjaren. Willem ging naar de „Ruwenberg" bij 's-Hertogenbosch, ik ging naar de Bergse Rijks-H.B.S. Het is merkwaardig, hoe een loopbaan die „uitgestippeld" staat, toch door allerlei omstandigheden totaal kan veranderen. Willem studeerde voor priester, ik voor tekenleraar. Terwijl hij, tegen net eind van Ge twintiger jaren in toga door Bergen liep, was ik tekenleraar aan de technische school aan de Zoom. (Toen nog „ambachtsschool"). Maar Willem liet het afweten, en ongeveer gelijktijdig ik ook I Hij ging zich op het schrijven van literaire artikelen toeleggen, ik vestigde mij als reclameontwerper te Bergen op, Zoom. (Hetgeen overigens niet lukte, daar mijn ideeën toen te modern waren Later schakelde ik over van teke nen naar de journalistiek). In die jaren woonde Willem thuis in de Lieve Vrouwestraat en op zijn kamer had den wij interessante gesprekken. Alle wanden waren tot de zolder met kasten vol gevuld met boeken en ik gebruik expres het woord „vol", want op de meeste plaatsen stonden de boeken twee rijen achter elkaar. Daar is ook het idee ontstaan (door hem) om voor De Tijd door mij politieke teke ningen te gaan maken. Willem schreef n.l. sedert 1927' in „De Tijd op Zondag" en hij werd in november 1929 aan de kunstredactie van De Tijd te Amsterdam ver bonden. Tot 1952, toen hij Amsterdam verliet en een nieuwe functie als hoogleraar 222 in de Nederlandse literatuurgeschiedenis aan de universiteit te Nijmegen. Hij bleef echter medewerker aan „De Tijd". Op 24 januari 1930 kreeg ik een brief van hem uit Amsterdam „Beste Harry, Je tekeningen krijgen een vaste plaats in het bijvoegsel „De Tijd op Zon dag", gewijd aan het beschouwingsleven en worden telkens verklaard door een gedicht van Martin Berden". Nog even terug naar 1928. Op het carnavalsbal in Thalia (zie blz. 290-291 van „Brabantse Herinneringen") heb ik het paartje Ninnie en Willem gadegeslagen In die zelfde nacht schreef Willem „Verdediging van Carnaval" en vóór aswoensdag was het boek af. Hij schrijft daarin over het carnaval als de openbaring van het levensdoel. Intussen waren een tiental van mijn prenten in De Tijd gepubliceerd en Willem kende mijn privé-collectie kunstgeschiedenis (duizenden reproducties, systema tisch geordend). Hij sprak hierover met Alphons Laudy, de hoofdredacteur van De Tijd. „Als we Harry naar Amsterdam halen, hebben we ook zijn verzameling, als illustratiemateriaal voor de krant, (is dan later ook regelmatig gebeurd). Hij kan een archief gaan opzetten (was er niet) en tekeningen maken over allerlei onder werpen". Zo trad ik dan op 17 februari 1930, door toedoen van Willem, tot de redactie van De Tijd toe en begon bedoelde werkzaamheden. Nauwelijks was ik een week aan de krant verbonden, toen ik met 'n (weinig opwekkend I) verhaal bij Willem aan kwam, bestemd voor het bijvoegsel „De Tijd op Zondag". Het ging over de onder gang van de wereld, een toekomstbeeld, waar ik ze'f in de twintiger en dertiger jaren vervuld van was, n.l. „sinds de laatste chemische en kernoorlog tussen de Verenigde Staten van Europa en die van Amerika was alle leven in beide grote rijken opgehouden", aldus de aanhef van mijn artikel. Willem was de eindredac teur van „De Tijd op Zondag" en keurde mijn artikel goed en veranderde slechts één woord. Maar toen het op de hoofdredactie kwam bij Alphons Laudy, werd het afgekeurd, als zijnde te emotioneel. Willem berustte daarin. (Thans 1971, wordt de wereld met ondergang bedreigd door de milieuvervuiling Sindsdien schreef ik vele artikelen, over kunstnijverheid vooral, en reportages in De Tijd, meestal geïllustreerd met tekeningen van mijn hand of foto's van mijn reproducties en begon met archief en documentatie. Ik leerde het vak journalisstiek in de praktijk. Op een keer stormde Willem bij mij het archief binnen en zei „Harry, morgen moet er een herdenkingsartikel verschijnen over de juli-revolutie van 1830 te Parijs, doch ik kan het niet doen, want ik moet nu onmiddellijk weg voor een bespreking in de stad. Schrijf jij dat, twee kolommen met een foto erbij". Weg was hij. het was al middag, dus veel tijd had ik ook niet én ik wist er niets van afDus snel hande len was noodzaak Geschiedenisboek gehaald en na met wat eigen regels te zijn begonnen schreef ik gewoon lange stukken uit het geschiedenisboek over, hier en daar aangevuld (beter aangedikt) met eigen woorden. Het werden drie kolommen, met twee afbeeldingen. Ik was er natuurlijk allesbehalve gerust op, maar toen ik het stuk in de krant zag staan en Willem mij prees vanwege het goede artikel, ten slotte Laudy zei, dat ik zulke dramatische artikelen meer moest gaan schrijven, 223

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 115