DAGBLAD "DE TIJD" iSff 3 %*-. ot, a A* -S A/. 9 patriciërswoning; daar was de K.R.O.-Radio (toen nog) gevestigd. In een huis kamer met zeer veel pluche gordijnen (voor het geluid) stond temidden van de kamer, op een klein tafeltje, de microfoon. Op de stoel ervoor zat Willem en ik tegenover hem. Bekend is zijn „Ballade van de Katholiek", aan ir. A. A. Mussert, die zich in „Volk en Vaderland" van 6 december 1935 veroorloofde te schrijven over „den zich ka tholiek noemende Van Duinkerken". Willem kwam 's morgens op de krant en be gon meteen, zonder enige inleiding, op de kunstredactie zijn verweer op emotio nele wijze voor te lezen en toen Alphons Laudy dit hoorde, zei hij „Dat moet op de voorpagina". Hetgeen gebeurde. In november 1937 werd hem het eredoctoraat van de universiteit van Leuven toe gekend en in maart 1940 werd Willem hoogleraar in de Vondelwetenschap te Leiden. Ook tijdens de oorlogsjaren verdedigde Willem Asselbergs steeds de bedreigde menselijke waarden. Hij kreeg aanvankelijk (1942) een hoge, Duitse officier thuis op bezoek en wist het gesprek zo te leiden, dat de Duitser onder de indruk kwam van al zijn werkzaamheden, zodat er (nog) niets geoeurde. Maar enkele maanden later kwamen er andere Duitsers en werd hij naar het Sint-Michielsgestel-kamp overgebracht. Na de oorlog, toen Willem op de bevrijdingsdag, als organisator van de bevrijdings feesten te Amsterdam, een inspectietocht langs de verschillende centra maakte, met de autoriteiten gezeten in een jeep, reed men op De Dam tegen een lichtmast en werden zij uit de jeep geslingerd. Bij deze aanrijding is zijn rechterarm gebro ken en het heeft lang geduurd, eer die genezen was. Door de blijvende geringe bewegelijkheid echter, heeft hij er een verlamde arm aan overgehouden, waar door hij maar moeizaam kon schrijven. Sindsdien heeft hij al zijn artikelen gedic teerd, ook thuis, aan een secretaresse. Dat was een merkwaardige gewaarwording. Na altijd door Willem enthousiast ont vangen te zijn, werd je nu in de suitekamers toegeiaten, waar Willem met grote passen, alsmaar op en neer lopende, aan zijn secietaresse dicteerde. Dat ging ongeveer zo om het behoud des geloofs, eerst gevoerd tussen de Chris telijke kerken onderling, ja Harry, bekijk dat boek daar terwijl ik mijn artikel af maak tussen de kerken en het rationalisme, scheen het revolterend karakter van het christendomenz. enz. Ook als hij lezingen hield, kreeg ik steeds uitnodigingen. Soms was er geen redac teur van De Tijd aanwezig en de schrik sloeg me dan om het nart, want dan moest ik het verslag maken. Het was bijzonder moeilijk hem te volgen, laat staan er „een stukje" over te schrijven. Dat spreken van Willem was iets aparts aantekeningen gebruikte hij zelden of nooit. Bij alle gelegenheden kon hij spreken en het maakte altijd, hoe gedegen zijn betoog ook was, de indruk van een improvisatie. „Wat mij frappeerde", schreef Kees Fens eens in De tijd, „is de verschrikkelijke exactheid en precisie in wat hij zei een duizelingwekkende zinsbouuw het praten was als een soort boswandeling. Hij ging steeds op zijpaden en op de zijpaden van die zijpaden en op daaraan aansluitende dwarswegen en kwam dan weer op de hoofdweg te recht I" Een voorbeeld Op een winteravond in 1948 hield Willem in de Universiteit van Amsterdam een causerie van bijna twee uur over Rome. Nauwelijks over Rome 226 T1|F/ RjsJactic Abonnementen 46 tw Posrr*kenói£ 2 Ad,»™,™ OCHTEND- EN AVOND-EDITIE BUREAUX: N.Z. VOORBURGWAL 69-73 AMSTERDAM, -lf> i A 4 U s«0 <-<• A De Heer Harry Gieles, boekbinder (in ruste), bewaart in zijn 'archief volgende unieke brief, waarin van Duinkerken hem het inbinden van zijn huwelijksgeschenk opdraagt Amsterdam, 23 augustus 1930. Geachte Heer Gieles. Per zelfde post zend ik U toe een ex. van mijn bundel „Lyrisch Laby rinth" om deze te doen binden in prachtband. De prijs mag 6 a 8 gul den zijn; maak er iets moois van. En bezorg het boek vóór 8 sept, in de Lieve Vrouwestraat 20, daar ik het wil aanbiedenaan mijn vrouw op 9 sept, den dag van ons huwelijk. Met hartelijke groet, ANTON VAN DUINKERKEN. 227

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 117