sprekende, ging hij al spoedig op de bewuste „zijpaden en dwarspaadjes", sprak over symboliek in de kunst, over de kunst in het algemeen, kwam bij Vondel terecht, declameerde reizangen, enfintegen het einde kwam hij weer in Rome terecht! Ziehier het verslag van mij in De Tijd en ik moet erbij vertellen, dat ik er zowat de hele nacht aan heb zitten „sleutelen", telkens weer opnieuw, om in een zo'ri kon mogelijk versiagje, zoveel mogelijk mede te delen. Men krijgt dan wel enig idee van zo'n causerie PROBLEMEN TE ROME LEZING ANTON VAN DUINKERKEN Voor de leden van de vereniging ter bevordering van de kennis der Italiaanse taal en cultuur „Dante Alighieri" sprak dezer dagen Anton van Duinkerken voor een aan dachtig gehoor in een zaal van de Universiteit te Amsterdam over kunsthistorische problemen die zich te Rome in tiet stadsbeeld opdringen. In een gloedvolle en sprankelende lezing behandelde Van Duinkerken het geluksge voel bij het aanschouwen van de fontein van Bernini op de Piazza Barbarini. Spr. be handelde uitvoerig de dolfijnvoorstelling in verband met de allegorie en de vraag naar het natuurlijke in het kunstwerk. De symbolen van de fontein zijn tekens die ons o.a. binnenvoeren in een psychologisch domein waar verbeeldingsfactoren over heersen. Hij vergeleek de diepere betekenis van het kunstwerk met de herrijzenis van de vogel Phoenix, zette deze betekenis uiteen en declameerde in verband hier mede een reizang van Vondels „Joseph in Dothan' Wat in Rome trekt, zo besloot Van Duinkerken zijn oratie, is mede sterk omdat de onderlinge doordringbaarheid van de cultuursferen er altijd vruchtbaar is geweest en gebleven. Prof. R. Guarnieri, de voorzitter van de vereniging „Dante Alighieri", dankte Van Duinkerken met een enthousiaste toespraak en doelende op het gebruik een geld stuk in de fontein te werpen ten teken van weerzien in Rome, zei hij dat Prof. van Duinkerken met het muntstuk zijn ziel in de fontein had geworpen en zelfs, als een vogel Phoenix herrezen, de schoonheid van Rome komt bezingen. Tijdens de oorlogsjaren heb ik een manuscript (twee duizend pagina's) over „De Wereldpers" gereed gemaakt, voor uitgave na de bevrijding. Het zou een standdaard- werk worden, maar helaas is het nimmer uitgegeven vanwege de zeer hoge kosten 500 illustraties) en de te verwachten geringe afname. Willem schreef er de in leiding voor, met als aanhef „De archivaris van De Tijd is in menig opzicht een merkwaardig man", (en dat klopt in 1971 nog steeds I) en als slotregels mag allen verheugen, die in het onderwijs belangstellen. Mij verheugt het bovendien, dat de heer Overhoff deze man is geweest". Op verzoek van Willem verscheen in 1949 in het kritische blad De Gids, een groot artikel van mijn hand „Wanneer verscheen de eerste krant doch het was slechts een klein onderdeel uit het manuscript. (Ik heb het in 1969 geschonken aan dr. Hemels te Nijmegen). Anton van Duinkerken en Carnaval, is een belangrijk onderwerp en wij willen er en kele dingen over zeggen. In 1928 schreef hij zijn „Verdediging", maar in 1953 schreef Willem in de Bergse Carnavalskrant „Geen verdediging meer", waarin hij betoogde dat het zuidelijk Carnaval in de loop der jaren belangstelling kreeg van begaafde 228 dagbladschrijvers, die de betekenis van het stedelijke saamhorigheidsbesef be grepen en „Hoe dicht de zotheid bij de wijsheid komt te liggen wanneer dit spontaan en harte lijk gebeurt". in 1951 zag ik Willem voor het eerst na de oorlog bij het Bergse Carnavalsfeest. Hij werd in Thalia tot „ridder in de orde van de gouden krab" geslagen, 's Middags, op het bordes van het stadhuis staande, in boerekiel en een baret op, stootte een van de carnavalsboeren hem aan en vroeg „om ook iets tegen het publiek op de Grote Markt te zeggen". Hier volgt zijn preciese gezegde „Als de mensen boven de grote rivieren mij vra gen, wat de Zuiderlingen toch eigenlijk doen met carnaval, antwoord ik, dat ze eigen lijk niets doen. Maar de manier van niets doen is er een, die de Noordelingen nooit zullen leren". In 1956 was het 11 jaar Vastenavond in Krabbegat. Tijdens de bijzondere zitting van de Grote Raad in de Markiezenzaal van het stadhuis, hield Willem een briljante toe spraak. Eén zin hieruitdat wij het hele jaar bestaan, maar alléén in de Car navalsdagen echt leven". In 1958 nam Prins Nillis I afscheid en Willem was bij de boerenmaaltijd tafelpraeses. Mijn collega, Fred Thomas, schreef o.m. „Wij mogen de hooggeleerde Asselbergs noemen, Anton van Duinkerken zélfkampioen van het feest zijn verschijning steeds imposanter, gedekt als hij gaat met een zuidwester van sameeteen kruising tussen Jean Bart en een Bourgondische prelaat". Op 30 januari 1960 werd er in de sokkel van het monumentje De Geit, op het Bleek veld, (door de Stichting Vastenavond aan het gemeentebestuur aangeboden) een koker ingemetseld, waarin de antwoorden van elf bekende Bergenaren zaten op elf vragen over de toekomst van de stad in 1971. Op 15 februari 1971 werd de koker, na elf jaar dus, geopend en op de vraag, of er voor 1971 een rr.ens op de maan zou landen en van welke nationaliteit hij zou zijn, bleek het antwoord van Willem te lui den „Paters van het Heilig Hart met missiekalenders". De zestigste verjaardag van Willem (gevierd in de Nijmeegse stadsschouwburg op 2 januari 1963), is wel het hoogtepunt geweest van zijn leven. (Hoewel er meerdere hoogtepunten zijn geweest o.a. zijn eredoctoraat van Leuven en de P. C. Hooftprijs- uitreiking op het Muider slot). Een volle schouwburg, veel hoge gasten (o.a. Kardinaal Alfrink), een tiental spre kers, een machtige toneeluitbeelding van „Het Wereldorgel" en een grote receptie. Het dankwoord van Willem na alle huldigingen was kort, eenvoudig en eerlijk. Daarna ging het doek van het toneel op en Albert van Dalsum kwam aan het woord, als ex plicateur bij „Het Wereldorgel" (gedicht A.V.D., 1930), door het scapinoballet en stu denten ingestudeerd een fraai spel met levende „orgelpoppen", waarin de geschie denis van de mensheid van Adam en Eva tot Napoleon werd uitgebeeld. Zij kwamen, uit een enorm draaiorgeldecor van drie verdiepingen hoog, te voorscnijn. Het tweede gedeelte van deze geweldige feestavond werd verplaatst naar de foyer, waar de receptie gehouden werd. De meer dan duizend gasten stonden in tientallen meters lange rijen te wachten, alvorens Nini en Willem te kunnen feliciteren. Nauwe lijks had ongeveer de helft dit geluk gehad, toen plotseling de Bergse Carnavalsploeg (20 man) met oorverdovende muziek binnen kwam. Hilariteit I Frins Wannes I stak een daverende speech af (in het Bergs vanzelfsprekend) en bood Willem een beeldje van de „Krabbegatgeneraal aan (gemaakt door Louis Weyts), vergezeld van een 229

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 118