WAS REIMERSWAAL EEN ROMEINSE VERSTERKING vorken maken dit gedeelte compleet. Een „cassebedt" met toebehoren, een stoel, een stoof en een gieter van blik vormen de inboedel van het opkamertje. De kelder is blijkbaar voor de ver werking van de melk ingericht. Er staan twee melktonnen, twee vet potten, twee karnemelkvaatjes, twee botertonnetjes, een grauwe melkton en vier rommelvaatjes. Stal en schuur onthullen het ge mengde karakter van het bedrijf. De veestapel bestaat uit twee muis-vale koeien met een witte blaarkop8), een zwarte koe met witte plekken, een rode koe met witte blaarkop; een zwarte getijgerde koe; een witte vaars met rood en wit aan zijn oren; een zwarte vaars met wit aan zijn kop; twee eenjarige zwarte kalveren met wit aan hun kop en op hun schoften; een rood melkkalfje met een witte kop; een zwarte merrie; een zwarte merrie met een kol 9) voor de kop en een veulen op; een zwarte merrie met een bles 10) voor de kop; een bruine ruin. We vinden er verder een aardkar, een gewoon bed met toebehoren, enig ploeg- en kargereedschap, on geveer twee karren hooi en riet, vier koe-bakken, een grote tobbe, een kruiwagen, een was-stoel, vier pik ken, twee rieken, een vork en een mesthaak. Van de oogst vinden we in de schuur een partij gedorsen en ongedorsen haver, een partij ongedorsen bonen, een partij ongedorsen koren, een partij hooi-spurrie, een kleine partij hooi alsmede een korenmolen, een snijbak en een haverkist om de oogst te verwerken. In het kafkot is naast een partij kaf, een partij klotturfn) twee zeisen en nepen voor een karhuif te vinden. De bakkeet bevat een baktrog en twee confoor ijzers. De voorraden op de zolder opge slagen geven een indruk van het geen er verbouwd werd „vijftien viertelen tarwe, elf viertelen gerst, een viertal koren en omtrent zes viertelen boekweit". Ongeveer 200 roeden gerst, twee ge meten tarwe en elf gemeten koren staan nog op het veld. In het wagenhuis en op het erf waar twee varkens rondsnuffelen en zeventien kippen hun kostje op scharrelen, staan twee hoge karren, een aardkar, drie ploegen, een mol- bord12), een swing, een partij hei turf, drie eggen, een bijl, een smeer- vat en een slee. Op de zolder van de boerderij zijn twee kisten, twee „tuijsels", twee tonnen, een karhuif, een meuken- maat13), enige kleine tobbetjes en een paar aarden potten opgeborgen. Uit deze inventaris blijkt dus niet alleen dat we hier met een land bouw- en veeteeltbedrijf te doen hebben, maar dat de produkten zowel op zware als op lichte grond werden verbouwd. Dit gemengde karakter bleef tot op heden bij de meeste boerderijen langs de Schelde-oever bewaard. Kees van de Watering Verantwoording en verklaring: 7) Zie Duizend jaar bouwen in Ne derland, deel II, de Bouwkunst na de Middeleeuwen, door Mr. S. J. Fockema Andrae, Prof. dr. E. H. ter Kuile en R. C. Hekker, Albert de Lange, A'dam, 1967. 2) Clemens V. Trefois, van Komwo- ning tot Vlaamse boerderij, Sei zoenreeks nr. 21, A'dam 1942, blz. 56 Clemens V. Trefois, De Platte- grondsvormen van z.g. „Franki sche" boerderijtypen en hun geo grafische verspreiding in ons land. Deel I, 1933, blz. 21, 24 en 25. 4) Nr. 476 portef. 5 der verz. Bodel Nijenhuis in de bilbl. der Rijks- Universiteit te Leiden. 16 5) J. Schrijnen. Het Frankisch-Kel- tische of langgeveltype. Nederl. Volkskunde blz. 59. R. 339 fol. 60, Gem. Arch. B.o.Z. 7) Hoogerheide. Register van Inven tarissen, Contracten etc. begonnen met den jare 1721, blz. 78. Rijks archief 's Bosch. 8) Kop met witte vlekken. Witte vlek op het voorhoofd even boven het oog. 10) idem maar groter dan een kol. n) Klomp of kluitturf. 12) Werktuig om molshopen te slech ten. 1S) 1/8 hl. In zijn boek „Bergen op Zoom, een stad als een huis", schrijft Korneel Sloot- mans over de stad Reimerswaal o.m.: „Over de oorsprong en de naam van de stad, is naar aanleiding van de onderling zeer afwijkende spelling van het woord, heel wat gefantaseerd". Fantasie ontstaat waar feitelijke kennis ont breekt. Hier is dus kennelijk een hiaat in de geschiedschrijving die waard is bestudeerd en indien mogelijk aangevuld te worden. Slootmans gaat vanzelfsprekend niet verder terug dan de oorkonde van april 1214, het oudste stuk, waarin de naam Reimerswaal voorkomt. Maar Adriaan Hoffeius durft in een latijns gedicht in de 16e eeuw een flinke stap terug te doen. Vrij vertaald luidt dit gedicht: Stad Reimerswaal, waar komt uw afstamming vandaan, Hoe zijt gij aan uw naam gekomen 'n fabel meldt, dat het 'n moeras van Reijmer was Die deze stad 't eerst met nieuwe grachten omgaf. Maar minder twijfelachtig is het dat Deze plaats eens voor de Romeinen tot versterking van het dal diende En die bovenal met z'n muren de Romeinse aanvoerders beschermde En de Brabantse leiders schrik aan joeg. Het is nauwelijks te geloven dat er nog ooit betrouwbare schriftelijke bewijs stukken gevonden zullen worden die verder teruggaan dan 1214, maar bodem vondsten zouden de dichter in het gelijk kunnen stellen. We wachten af welke veranderingen de aanleg van het Schelde-Rijnkanaal voor de afsluiting van de Oosterschelde in de stromingen van dit gebied zal teweeg brengen. Kees van de Watering De latijnse tekst luidt: Quis tibi nativas, urbs Romerssallia, vocas, Pagina vel laudes dieet avita tuas Fabula ficta refert Reymeri hanc esfe paluden, Qui prior haec fosfis cinxerit arva novis. Sed minus in dubia est quin pro munimine valli Romanis quodam cesferit ifte locus. Ferruit Antig'onum circumvallata Brabantum, Muniit Arx Latios moenibus ilia duces. Zie „De Spieghel der Nederlandsche Oudheyt door Martin Vaernewyck" Gent, 1574, IV de afd., pag. 105. 17

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 11