Mysterieuze benen pijpjes
Proza
VERZAMELDE GESCHRIFTEN, I, II en III, 1962
hierin o.a.
Verdediging van carnaval, 1928
Bernardus van Clairvaux, 19281953
Hedendaagse ketterijen, 1929
De twijfels van de vitalist, 19291940
Stukken over Vondel, 19301960
De keisteen en de stroom, 19311940
Dichterschap er. dogmatiek, 1934—1950
De mensen hebben hun gebreken, 1935
Verscheurde christenheid, 1937
Twee vierkante meter, 1937
Legende van de tijd, 1941
Nederlandse vromen, 1941
Ascese der schoonheid, 1941
Het tweede plan, 1945
Begrip van Rome, 1948
Het Wilhelmus, 1948
Geschiedenis van Sinterklaas, 1948
Antoon Coolen, 1949
Nicolaus van Milst, 1949
Dante, 1949
Veertig jaar katholieke uitgeverij (Paul Brand), 1951
Afzonderlijk verschenen o.a.
De ravenzwarte, 1928
Achter de vuurlijn, 1930
Groot-Nederland en wij, 1931
Katholiek verzet, 1932
Dichters der contra-reformatie, 1932 en
Dichters der emancipatie, 1938, met inleidingen
Welaan dan, beminde geloovigen, 1933
De beweging der jongeren, 1933
Twintig tijdgenooten, 1934
Vondels lyriek, 1936
Het erfdeel van de vreugdebloem, 1946
Waarom ik zo denk, 1947
Mensen en meningen, 1951
Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde, 1952
Vijftig jaar na Schaepmans dood, 1953
Vondel's Lucifer, 1954
De blijvende waarde van verzetspoëzie, 1955
Brabantse herinneringen, 1964
Festoenen voor een kerkportaal, 1966
In het jaar 1964 werd in een hoekje van de Thaliatuin een opgraving gepleegd door
leerlingen van het Mollerlyceum. Van deze werkzaamheden werd een verslag ge
maakt, getiteld „Tien Kuub Thalia", waarin onder meer werden opgenomen alle
vondsten, welke door middel van uitzeven van het zand te voorschijn waren geko
men. Op blz. 13 van dit rapport staat te lezen „Enkele benen voorwerpen werden
gevonden die bewerkt zijn. Het merg was er uitgehaald en er zaten gaten in „ge
boord. Er wordt verondersteld, dat het fluitjes zijn".
We plaatsen thans (1972) een afbeelding van die bewuste vijf benen pijpjes. De pijp
jes no. 1 en no. 5 wettigen de veronderstelling, dat ze uit een zelfde beentype zijn
vervaardigd. De pijpjes drie en vier zijn ivoorblank en vertonen 'n glanzend opper
vlak. Ze zijn veel smaller en relatief dikwandig. De pijpjes één en twee zijn aan één
zijde doorboord, d.w.z. er zit een gaatje in gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk niét om ze
aan een koordje om de hals te hangen bij wijze van versiering, in die gevallen is het
been door en door „geboord" en zijn er twee gaatjes, die zich op gelijke hoogte te
genover elkaar op de omtrek van 'net bot bevinden). Opmerkelijk is, dat zich onder
het gaatje een langgerekt, driehoeksvormig ingeslepen of ingevijld kerfje bevindt; de
richting van dit kerfje vertoont overeenkomst met de stand van het venster voorko
mend bij fluitjes, die niet dwars doch in de lengte worden aangeblazen. De lengte
van de beenstukjes loopt niet veel uiteen. Het kleinste is 42 mm hoog (no. 5), het
grootste is 50 mm hoog (no. 1). Dat zou er op kunnen wijzen, dat een bepaalde lengte
door de bewerker is nagestreefd, vereist voor het te maken „instrument". De pijpjes
4 en 5 vertonen duidelijke sporen van bewerking. Wanneer we no. 5 bekijken, zien
we dat het bot met behulp van een scherp voorwerp op lengte werd gemaakt. \/an 'n
zaagsnede is geen sprake. Eerder van een „snij- of kerfsnede" Het is mogelijk, dat
door middel van draaiing van het bot over een scherpe snijkant (steen of ijzer een
ringsnede werd verkregen die langzaam dieper werd. Op zeker moment heeft de
bewerker gedacht dat hij er bijna door was, want het snijvlak vertoont duidelijk spo
ren van het met kracht afbreken van het stukje. Daarbij moet ook een oppervlakte
splinter zijn afgerukt, (zie pijpje 5 onder aan links).
233