'n keuteprie das krek 't zelfde 'n dutsel queue-de Paris dat is precies (correct) het zelfde sloom type Wij danken de Heer H. G. A. Draaijers hartelijk voor zijn bijdragen aan deze rubriek, en spreken de hoop uit dat meerderen zijn voorbeeld mogen volgen door ook eens in de Bergse dialectenschat te duiken. Hier volgt zijn artikel: OUD-BERGSE WOORDEN „LIJVESBAK" Bij mijn schoonouders thuis heb ik mijn schoonmoeder, Mevr. Speekenbrink-Assel- bergs, menig keer horen zeggen: „Leg het wasgoed maar op de „lijvesbak" en breng het naar boven". Die „lijvesbak" was een rechthoekige houten bak van ca. 80x50 cm met schuin op staande kanten. Aan de korte zijden van de bak waren in de schuine kanten hand grepen uitgezaagd. Het geheel was groen geverfd. Het woord „lijvesbak" moet m.i. afkomstig zijn van het oud-nederlandse woord „lijn waad" (linnengoed), dat van de mangel of na de strijk met de „lijvesbak" naar de lin nenkast werd getransporteerd. „GRIBBELAVOND" De avond van 11 november, Sintermérten, was gribbelavond. 's Avonds te voren of in de vroege avonden van 11-11, als 't al donker was, gingen we met 'n groepje naar 't „Boevestraatje" (thans Cromwielstraat). Daar was 'n werf met opslag van bouwma terialen van Gerard Horsten. Dara lagen vaak grote hopen grind en daar was 't ons om te doen. Die werf was wel afgesloten met een hoog houten hek, maar wie daarin 'n beletsel zag, was 'n kniesoor. Door elkaar 'n „kontje" te geven, kwamen we er wel over en propten vervolgens al onze zakken vol kielekeien, (zoals wij toen grind noem den). De terugweg ging wel iets moeilijker door die zakken vol grind, maar daar suk kelden we toch ook niet mee. Na 't lof van 7 uur in de kerk van Mieke Jooren, was er verzamelen geblazen bij de „boskes" naast de kerk en vandaar trokken we de Wouwsestraat in. (Dat we voor het niet direct na het Lof thuiskomen wel op 'n dondertje konden rekenen, was van later zorg). Het doelwit van de „gribbelavond" waren de diverse winkels in de buurt. Sluitingstijd kende men toen nog niet en dus waren de meeste winkeldeuren nog niet op slot. Eén van ons wierp met een smak de winkeldeur open en de anderen lanceerden on middellijk daarop handenvol grind, waar 't op tegel-of graniet vloer ratelde en tegen de toonbank kletterde. Dan er tussenuit, soms met een kwade winkelier op onze hielen, tot we in 'n donker zijstraatje aan zijn wraak wisten te ontkomen. 'n Vaste klant op „gribbelavond" was Janske Pérdetand, die 'n snoepwinkeltje had in de Wouwsestraat. Ze werd ook wel bij haar meisjesnaam Janske Stevens genoemd, hoewel ze door haar huwelijk eigenlijk Koekhoven heette. Haar bijnaam Janske Pérde tand had zij te danken aan sterk naar voorstaande boventanden. Haar winkeltje had zij waar nu Parfumerie Apollo is gevestigd. Als de broek- en jaszakken leeg waren, werd de terugweg naar huis genomen, in af wachting van wat onze avondexpeditie thuis nog zou opleveren, maar ja, dat merkten we wel als 't zover was! H.D. 260 DRS. H. J. M. THIADENS QUADRANGULATIESPOREN IN WEST-BRABANT In 1968 publiceerde A. Kakebeeke (1) in Brabants Heem: „Sporen van Romeinse Landmeting te Waalre". In dit artikel wordt uiteengezet hoe de Romeinse landmeting werd uitgevoerd. Men vindt vervolgens een kadastrale kaart van Waalre waarop al lerlei belopen (wegen, hagen, sloten en perceelgrenzen) loodrecht op elkaar staan en blijken te passen in een vierkantsnet op basis van de actus. Bij de vierkantsmeting - A. D. Kakebeeke spreekt in dit verband van quadrangulatie - gold 20 actus als hoofd eenheid van lengte. Dit leverde vierkanten op van 707 x 707 meter of bijna 50 ha. In het terrein werd het meetresultaat door de Romeinen aanvankelijk met bakens en, naarmate het land in gebruik werd genomen, door wegen, hagen, sloten e.d. aange geven. Daartoe werd de meetlijn verbreed tot een strook. De hoofdlijnen, die wij om de 10 actus aantreffen kregen een breedte van 12 of 6 meter, de andere hoofdlijnen op afstanden van 5 actus, kregen een breedte van 31/2m. Zulke stroken werden aldus A. Kakebeeke vaak als weg gebruikt. Een vierkant van ongeveer 50 ha (707 x 707 m) was verdeeld in 16 vierkanten van 5 actus, leder van deze 16 vierkanten is opgebouwd uit 25 vierkantjes, die elk 1 actus groot zijn. Een 20 actus vierkant is dus opgebouwd uit 400 1 actus-vierkantjes. Kort geleden sprak ik de heer A. Kakebeeke en hij vertelde mij, dat in het door hem bewerkte gebied (Waalre) een aantal Romeinse putten waren gevonden. Toen hij in 1968 zijn artikel publiceerde waren er te Waalre noch Romeinse noch Merovingische resten gevonden. Hij noemde zijn quadrangulatiepatroon slechts een gedegen aanwij zing voor Romeinse bewoning te Waalre. Naar aanleiding van dit artikel publiceerde Prof. J. Huisman (2) nog in dat zelfde jaar in Brabants Heem: „Romeinse Landmeting in de Kempen". Op de daarin voorkomende topografische kaarten Veldhoven en Nunen (schaal 1 25000) zijn enkele sporen zicht baar gemaakt. Het duidelijkst zijn aldus J. Huisman de littekens van de Romeinse uitleg onder Wes terhoven-Riethoven. Ter weerszijden van de Romeinse weg, die zoals bekend, van Westerhoven via de Stee (N) voort naar Steensel voert, ligt een rij grote blokken (vierkanten), die elk een eigen naam dragen en die de Romeinse standaard afmeting hebben. In Zuid-Limburg was het vooral Prof. Edelman, die wees op mogelijke sporen van Ro meinse landmeting en dat zelfs wellicht de duidelijke haakse structuur van het wegen net in de Betuwe hiermede zou kunnen samenhangen. In vele gebieden binnen het Romeinse Rijk treft men voorbeelden aan van Romeinse landmeting (quadrangulatiesporen. Bekend zijn o.a. de sporen in de Po-vlakte en in Noord-Afrika, in de omgeving van Keulen en Tongeren. Er bestaat een uitgebreide litte ratuur over dit onderwerp. De bedoeling van dit artikel is om eens te zien of er ook geen sporen zijn te vinden van vierkantsmeting (quadrangulatie) in West-Brabant. Vindt men daar ook quadran- gulatiepatronen op basis van de actus? Ik kon hierbij niet uit gaan van Romeinse we gen. J. Huisman en A. Kakebeeke deden dit wel. Men ging althans uit van een weg, die men identiek achtte met de oorspronkelijke Romeinse weg. Het is immers niet goed mogelijk de juiste ligging van een dergelijke onverharde weg aan te geven.

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 134