avond werd geteld vanaf 25 december, Christus' Geboorte tot 6 januari. Binnenska
mers waren er dan grandioze spelen, die hun oorsprong vonden in oude kerkelijke
mysteriespelen, waar de tocht van de Driekoningen werd gespeeld, de ster volgden
en Herodus passeerden op weg naar de Kribbe om er hun feestgaven goud, wierook
en myhrre te leggen aan de voeten van het Kind. Het sterkst leefden de spelen op het
platteland, waar boerderijen waren met een apparte poort voor iedere koning: Casper,
Balthasar en Melchior.
Uit deze feesten is het Driekoningenspel tot een huiselijk gebeuren geworden. Daarin
verweven een zeer oude lichtcultus, bestaande uit het dansen en springen over drie
kaarsjes, ook wel drietand genoemd. Bij Jan Steens' „Driekoningenavond" is die kaars
te zien. Bekend was ook het Driekoningenbrood „T Coninxbrood", waarin een boon
verstopt zat. Wie het geluk had die boon te treffen mocht 's avonds Koning zijn. Op
straaten werden er papieren kronen verkocht, die vaak een opdruk hadden (bloksnede)
met het kerstgebeuren in felle kleuren. Ook de kaarsen werden op straat te koop aan
geboden, evenals de Driekoningenkoek en de Duvekater, een zoet brood, dat om
streeks de nieuwjaarsdagen werd gegeten.
De gezinnen waren vroeger uitgebreider dan nu. Ook woonden vaak grootvader en
grootmoeder bij hun kinderen in. De meeste gezinsfeesten werden toch wel gevierd
door circa twintig man. Dan is het moeilijk om tot een eerlijke rolverdeling te komen.
En wat zou je van die rol moeten maken! Niet ieder was zó creatief en dichterlijk ge
aard om, stante pede, een tekst ten beste te geven. Al heel vroeg werden de oudste
overgeleverde teksten, met het uitvinden van de blokdrukkunst, op papier gezet en aan
de deuren verkocht, de z.g. „Coninkxbrieven". De oudste, tot nu toe bekende werd te
Brugge gedrukt in 1577. Het waren boeiende stukjes drukwerk waar een twintigtal figu
ren opstonden, met vier regels tekst, die bij hun rol hoorden. We zien er de Koning,
de Nar, de Moor, de Soldaat, de Pijper of Muzikant, de bakker, etc. etc. Deze brieven
werden verknipt, dan vervolgens in een hoed gedaan, waaruit iedere feesteling zijn
papiertje moest grabbelen. De figuur welke werd gegrabbeld, moest hij die avond
spelen. He hoogste genot was de rol van Koning te krijgen. Meestal werd het er zó
op aangelegd, dat de rol van Koning werd toegespeeld naar de Man met de grootste
portemonnaie, want wie Koning is, moet royaal kunnen zij en zijn volk tractaties kun
nen bezorgen.
„De Coninck van Dertienavont". Blokdruk van onbekende meester. Onderdeel van een
z.g. Conickxbrief.
Prentenkabinet Plantin-Moretus te Antwerpen.
Ik kan U vertellen dat ik bijzonder gelukkig was, tijdens mijn zoeken op het Antwerpse
prentenkabinet een papiertje te vinden, dat uitgesproken de „Den CONINCK VAN
DERTHIENAVONT" afbeeldde. Zelfs de vouw, die horizontaal over het drukwerkje
loopt, verwijst naar het levensechte gebruik ervan en maakt het nog kostbaarder.
34
De rolverdeling moest ook op het eigen kledingstuk geprikt of genaaid worden. Wel,
als U goed kijkt, zijn de gaatjes in het Antwerps papiertje nog zichtbaar. Maar even
goed kunnen het sporen zijn, die ons duidelijk maken hoe het papiertje voor nieuws
gierige feestelingen van te vóren werd dichtgenaaid. Er was nog geen cellotape!
Op Driekoningen waren er nog andere gebruiken. De Scholieren of koorknapen zongen
Sterreliederen langs de deuren. Als beloning kregen zij in 15e en 16e eeuw een schijf
spek of ham. Deze gewoonte heeft in Belgisch Limburg nog tot in het begin van deze
eeuw bestaan 12). Die stukken spek werden op een elsentak gestoken, die van te
voren was geschild en aangepunt.
Het bekende liedje „DrieKoningen-DrieKoningen, geef mij een nieuwe hoed" houdt ver
band met het uitreiken van nieuwe kleren aan de Magistraat en de Stadsmuzikanten
ten gemeentehuize op 6 januari. Na hun nieuwe kleding en hun breucken of zilveren
schilden in ontvangst te hebben genomen, maakten Magistraat en Pijpers een kleine
optocht over het Marktplein, waar de bevolking hen in ogenschouw nam, om zich ver
volgens in het Stadswijnhuis aan een frisse dronk te goed te doen.
Hans Bol kende deze gebruiken uit eigen aanschouwing. In een schitterende compo
sitie vat hij een aantal feestelijke gebruiken tesamen, daarmede een folkloristisch do
cument van zeldzame waarde scheppend.
PYPERS EN TROMMELAER
Op de voorgrond zien we twee Bergse stadsmuzikanten: een trommelaar, die tege
lijkertijd een liedeke zingt en een stadspijper, de dwarsfluit bespelend. Op de brede
borst van de trommelaere schitteren de vier breuken of zilveren schilden, tekens door
de stad Bergen op Zoom aan de stadsmuzikanten als waardigheidsteken verleend.
In 1581 waren er te Bergen op Zoom 3 pijpers, zijnde: Janne van Kinkom, Merten
Coels en Jaane Pluyme, die op 11 februari ten stadhuize „zich verplichten, in presentie
van de schepenen, aan de beide burgemeesters (van binnen en buiten de stad) de
goederen welke hen door de stad ten gebruike zijn verleend, bij vertrek naar andere
steden, of scheiden van Berghen, deze goederen de stad terug te geven Dat waren,
de zilveren schilden en instrumenten. De broeken mochten ze houden! 13).
Dit groepje van twee vertoont compositorische gelijkenis met het groepje, dat Lucas
van Leyden graveerde op de prent „Maria Magdalena haar werelds leven beginnend",
alsook op het „Liefdes-echtpaar" van Dürer. Hans Bol moet geweten hebben, dat zijn
tekening voor een gravure bestemd was en omgekeerd zou worden. De trommelaer
heeft n.l. zijn dieptrom op zijn tekening op de rechterheup; een ongebruikelijke wijze
van dragen. Op de gravure van Collaert bespelen trommelaer en fluitist op correcte
wijze hun instrumenten.
In het museum te Antwerpen bevindt zich een levensgroot schilderij van „De trom
melslager en bode van het Gilde van de Oude Hantboog door C. Cognet (1538-1599).
Het schilderij werd gemaakt in 1581. Bijna zou je zeggen, dat Hans Bol dit majestueuze
portret als model heeft genomen. De zilveren „breucken" zijn daar zeer goed uitge
werkt.
ECHTPAAR
De twee muzikanten begeleiden een plechtstatig voortschrijdend echtpaar. Boeiende
vraag: heeft Bol hier bepaalde personages uit Bergen op Zoom uitgebeeld? Aanleiding
tot die vraag vormt de muts van de mans-persoon, die op het eerste gezicht veel weg
heeft van een punthoed zoals Joden ze droegen, doch bij Collaert duidelijk een phrygi-
sche muts wordt, zoals doktoren ze droegen. In de rechterhand draagt hij een waar
digheidsteken, dat maar moeilijk te determineren is. Het vertoont gelijkenis met een
zilveren haan, op een stokje. Op een schilderij van Maarten van Heemskerck, waar hij
Lucas uitbeeldt, de Madonna schilderend, geeft hij Lucas eenzelfde muts op het hoofd,
als Bol de manspersoon doet. Dat geeft reden te veronderstellen dat het hier een por-
35