tret zou kunnen zijn van Dr. i. Pasc. Turcq, lijfarts van de Heer van Bergen die in 1582 de Prins van Oranje zal helpen bij het stelpen van zijn wonde, opgelopen bij een laf hartige aanval te Antwerpen. Aesclepios werd in de oudheid afgebeeld met dergelijke muts op het hoofd en in de hand een haan om te offeren. We zouden derhalve kunnen vermoeden, dat Bol er op uit was, het echtpaar Turq-Cornelis te vereeuwigen tijdens Driekoningenfeest te Bergen op Zoom. Wellicht heeft hij enige tijd ten huize van Pasc Turcq verbleven? Beide echtelieden hebben op hun linker revers een dwarse, smalle coccarde gespeld. Het ontgaat me of dit 'n waardigheidsteken is, dan wel de twee papiertjes van de Co- nincksbrief waar Hans Bol hen de rol van Koning en Koningin toekent. Voor de beide muzikanten lopen twee jongetjes, die twee grote koeken dragen. De voorste koek is ruitvormig, de andere heeft van boven en onder een knookachtige vorm. Voor duidelijke afbeeldingen zorgt weer Jan Steen wanneer hij „De Bakker" schildert. Waarschijnlijk dragen ze de koeken met de Conincxboon naar huis. Het voor ste jongetje heeft al een mooie kroon op het hoofd en steekt met z n rechterhand een brief omhoog. Is hij soms ook een van de Koningen? Het groepje vóór de muzikanten en dat achter het echtpaar vertonen verband, leder tweetal bestaat uit één jongen in burgerkleren en één in lang-gewaad, zoals de koor knapen die droegen. Laatstgenoemden dragen de papieren kroon op 't hoofd. Een van de jongens heeft een grote mantel over de schouder geslagen, is het misschien de „Blaue huik", een overmantel met kapje van de echtgenote, die hij stappend volgt? Achter de twee grotere jongens loopt een kaarsen verkoper. Hij draagt voor z'n buik een presenteer blaadje met koeken of opgerolde briefjes, Coninckx- brieven? Op de stok zitten schijven spek of koek ge prikt. De man steunt op een stok waardoor hij in zijn moeizame tred wordt geschraagd. Een bekende stads venter soms uit Bergen op Zoom? Uiterst links is ten dele een tweede echtpaar te zien. De man gehuld in vorstelijke mantel, de rechterhand modieus rustend op de mantelgesp, een houding van zelfbewustzijn. De vrouw achter hem draagt de huik; een lange, ge plooide mantel, die op het hoofd werd gelegd en waar een huifje zat. Dürer tekende een vrouw te Goes met 'n dergelijke mantei. Toch was die mantel niet specifiek voor Goes, maar was een algemeen ge bruik kledingsstuk in de Zuidelijke Nederlanden. Op het schilderij van Pieter Breughel „De Spreekwoor den", wordt een gezegde uitgebeeld dat luidt: „Zij hangt haar man de blauwe huik om". Duidelijk is daar hetzelfde luifeltje zichtbaar. De huik was een ruime, mouwloze mantel, waaronder heel wat verborgen kon worden. Het gezegde „Een kind onder de huik trou wen" wijst daar wel op. Geheel links staat een vrouw aan een tafel vol koe ken. Naast haar de mand, waarin de koeken, genaamd duvekaters. De stadsfontein wordt gretig gebruikt. Via een houten emmertje giet 'n Bergse huis moeder water in een kan. Dat wordt bij Collaert een schaal. Terwijl een jongen over de putrand is geleund, zitten aan zijn voet een man en 'n vrouw, met eiermand. Dan tekent Bol weer een groepje rondom een marskramer, waar moeders en kinderen gretig belangstelling tonen. Achter dit groepje noteert Hans Bol een van zijn geliefde tafrelen. Een vechtpartij! Een man, de sabel reeds getrokken uit de schede, wordt in de rug en op de schouder Een vrouw hangt haar man de huik om. Detail uit „de Spreekwoorden" door Pieter Breughel 36 gegrepen door een vrouwspersoon, die niet hebben wil dat er geduelleerd wordt. De andere mansfiguur is moeilijk zichtbaar, maar komt ook met vooruitgestoken sabel aan stormen. Opvallend is de pléats waar gevochten wordt: vlak voor de opgang naar de kerk. Is Bol hier dubbelzinnig? Bedoelt hij de droevige twisten te hekelen, die de op gang naar het Huis des Heren belemmeren? Het is niet de eerste keer dat Bol derge lijke toespelingen maakte. Op de gravure van Collaert ontbreekt de andere duellant. Zwaardgevechten komen echter op schilderijen van Vlaamse Kermissen regelmatig voort. De drank, maakt agressief! Ook op een schilderij van Philips Vinckboons treffen we dit soort tafrelen aan. Typisch stijlkenmerk voor Bols' personages is de uitgestoken arm, veelvuldig in zijn tekeningen voorkomend en ook op de Markt scène van Bergen op Zoom. (9 maal). Tenslotte de laatste figuren: zichtbaar achter de twee muzikanten. Ze zijn ruggelings gezien, waardoor zij aan de Marktscène ruimtelijkheid geven. Over de schouder draagt de een 'n stok, waarvan niet zeker te zeggen is of 't worsten, dan wel koeken zijn die er aangeprikt zitten. Met zijn linkerhand houdt hij een wandelstok met klein plataeutje, waarop een koek ligt, met Koningskroon. Vermoedelijk ook een marskramer. Veel zou nog te zeggen zijn, betreffende de meesterlijke schets van Hans Bol. Doch ruimtebeperking dwingt ons thans tot een samenvatting; De Vlaamse grootmeester en miniaturist Hans Bol, is, wat zijn Bergen op Zoomse periode betreft, nog onvoldoende bestudeerd. Het uitdiepen van de relaties welke hij te Bergen op Zoom had, zijn connecties met vorstelijke figuren zoals De Hertog van Anjou, Willem van Oranje, en zijn omgang met Coornhert en Goltzius bevestigen, dat Bergen op Zoom een unieke en markante kunstenaar in zijn midden heeft gehad. Nage gaan zal nog moeten worden welke kunstwerken alhier tot stand kwamen, waar hij gewoond heeft en in welke jaren hij reeds vanuit zijn Antwerpse periode onze stad be zocht. Opmerkenswaard is, dat zijn leerjongen te Antwerpen, zijnde Peeter de Klerck, hem behulpzaam is bij het gebedenboek voor „Ie Due D'Alencon" en dat in datzelfde jaar buitenburgemeester van Bergen op Zoom is een Thomasse de Clerc (misschien de vader van Peeter de Clerck?). Dat via deze figuur Hans Bol te Oud-Borgvliet on derdak genoot bij Pasc Turcq.Dat meerdere tafrelen van zijn twaalf maanden derhalve wellicht het Buitenhuis van de heer van Borgvliet, en meerder scenes zou kunnen be vatten ontleend aan 't landschap langs de Wester Schelde omstreeks 1580. TWEEDE CYCLUS Hans Bol vervaardigde in 1585 een tweede serie van twaalf maanden. Ze werden door Adriaen Collaert gegraveerd en door Sadeler uitgegeven. Vermoedelijk ontstonden deze schetsen te Bergen op Zoom, waar Hans Bol van 1584 tot 1586 domicilie zou hebben gehad. Iedere tekening bevat, naast de gebruikelijke maandtafrelen, een uitbeelding van 'n parabel of gebeurtenis uit het leven van Christus. Bol dacht hier geheel in de geest van de destijds gangbare liturgische opvattingen, dat iedere maand van het jaar zou corresponderen met een moment uit het aardse leven van Christus 13b). Tijdens Zijn trekken door het land van Palestina ontleende Christus de stof voor Zijn parabels of gelijkenissen o.m. aan de werkzaamheden, welke op het land werden uit geoefend; zoals b.v. het planten, zaaien, hooien, oogsten, vruchtenplukken, slachten etc. Het waren die steeds weer terugkerende, noodzakelijke bezigheden, die voortkwa men uit de vaste kringloop der seizoenen. Wanneer in W. Europa de eerste Kloostergemeenschappen zich ontwikkelen (Benedic tijnen), nemen de bewerkingen van het akkerland, en het verzorgen van de wijngaard in de dagorde een voorname plaats in. Na gebed en studie was het verzorgen van het land een noodzakelijk onderdeel van hun gemeenschappelijk bestaan. Ten nauwste ver bonden met het leven in de natuur, waren zij de eersten, die de parabels van Christus in hun lezingen een plaats gaven; en wel in volgorde van de seizoenen. 37

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 175