A. OUD VENSTERGLAS, HOE HET GEMAAKT EN VERWERKT WERD In zeer vroege tijden werden de vensteropeningen afgeschermd met dunne platen albast. (Mausoleum van Galla Placidia te Ravenna). In de vijfde en zesde eeuw worden reeds grove stukken glas in houten of stenen roosters opgenomen (Aya Sophia). Voor meer primitieve bouwwerken werd ook wel perkament, varkensblaas en wasdoek gebezigd, om wind en regen buiten te houden. De negende eeuw geeft specimen te zien van glasschilderkunst. Op het kloosterterrein van Lorsch werden 114 scherven 9e-eeuws glas gevonden. Uit een aantal hiervan kon de voorstelling van het hoofd van een heilige worden gereconstrueerd. Kan men in onze dagen met behulp van walsen enorme glasplaten fabriceren, anders was dit, toen de eerste gloeiende glasbrei werd uitgegoten op een steen of marmeren plaat tot stukken van 5 a 6 mm dikte. Door gebruik te maken van een roer ging men in latere tijden het glas slingeren. De glasblazer blies een bol, welke aan de zijde tegenover de blaaspijp werd geplukt door de ponti, (een ijzeren roer) Vervolgens werd de blaaspijp afgebroken, waardoor de glasbol open was geworden. Door nu snel ronddraaiende bewegingen te maken en de glasmassa met een houten palet uit te drukken, ontstond een platte ronde schijf glas. De aldus verkregen schijven „Bützen" of „culs de bouteille" ge heten, waren in het midden, waar de ponti had gezeten, dikker dan aan de buitenkant. Naarmate het glas dikker of dunner was, werd de kleur donkerder of lichter. Dit bützenglas is o.m. te zien op het schilderij van Jan van Eyck (1385-1441) „Madonna met Kanselier Rolin". Door het verkrijgen van een leniger glasmassa kon het glas verder worden geslingerd tot nog grotere schijven. Ze werden versneden in rechthoekige en vierkante stukken. Deze op hun beurt weer tot kleinere ruitjes (zie tek. 2 en 3). 2 Het waardeloos geworden hart, waarop de glastepel zat (ook wel koeienoog genoemd) werd hoogstens nog gebruikt voor vensterruitjes in stallen of schuren. Dit glas, waarop de aanhechtingsplaats van het hechtijzer tot een verdikking had geleid, noemt men in Engeland „crown glas", z.g. kroon glas. Soms wordt dit glas op de aanhechtingsplaats versierd met een uitgetrokken glasdruppel. Kort na 1500 slaagden Venetiaanse glasblazers er in nóg grotere glasvakken 34 te maken. De glasblazer stond hiertoe boven een diepe put, die bekleed was met houtskool. Met zijn zware blaaspijp nam hij een flinke glaspost (portie glas) uit de smeltoven en blies zo lang, tot hij een flinke glasbol had ver kregen. Hij vergrootte deze hoeveelheid glas, door de bol nogmaals in de gloeiende massa te dopen. Door met zijn pijp te zwaaien en tegelijkertijd te blazen ontstond een langwerpige, cylindrische glasballon. Een hoogte van lj a 2 meter was mogelijk. Hetgeen door uitzakken in de diepe put realiseer baar was. Vervolgens werd, door een koud rond ijzer bij de bovenkant van de blaaspijp tegen het hete glas te houden, de cylinder afgeknapt, overlangs doorgesneden en gestrekt door middel van een strijkhout. Met betrekking tot onze glasvondst zijn volgende aanknopingspunten aanwezig: 1. Een aantal scherven vertoont de aanhechtingsplaats van de ponti (of hecht ijzer). Inderdaad werd dit „waardeloze hart" van de geslingerde glasschijf ongeschikt bevonden voor fijn gebruik. Door het afknappen van de pijp werd het glas ter plaatse krom getrokken. Het paste derhalve niet zuiver in een vlakke sponning. Wel in een sponning, die met specie werd aangesmeerd. De gevonden fragmenten met glastepel vertonen een of meerdere recht hoekige snijlijnen. De kleur van het glas is groenig zg. „verre de fougère" of varenglas. In de gesmolten glasmassa strooide men de as van ver brande varens. Ook wel as van verbrande beukentakken (Waldglas). Hier door ontstond de teint groen. 2. Tengevolge van het slingeren vertonen de glasschijven zg. slierten. Te vergelijken met een soort rimpels of golfslaglijnen. De buitenrand van de schijf is gebroken en opdikkend. Soms werd met een houten spatel de buitenkant omgevouwen. Zaten er in de spatel bepaalde beschadigingen, dan prentten deze zich in het weke glas. Enkele scherven vertonen een zelfde inprenting die gelijkenis vertoont met een gutsbijtellijn. De grondstoffen voor het vervaardigen van vensterglas waren fijn kwarts- zand (rivierzand) kalium en natriumzouten en menie. Waar deze stoffen aanwezig zijn, alsmede een bosrijke omgeving voor het zonodige brand hout, kon glasfabricage ontstaan. De eeuwen door zijn voor Bergen op Zoom deze omstandigheden gunstig geweest. Het glas werd in vroege jaren gesneden met een gloeiend snij-ijzer. Wilde het niet onmiddellijk springen, „dan moest men een droppel water of wat speeksel op de glasplaat laten vallen", aldus monnik Theophilus in zijn handschrift „Diversarum Artium Schedula". Was het glas dik, dan verliep dit snijden niet altijd even fraai. De breuk lijn versprong, waardoor de breukkant rafelig werd. Met behulp van het gruizelijzer, ook wel gruisijzer genoemd, werd zo lang glas afgeknabbeld, tot de snijlijn recht was geworden. De randen kregen daardoor een aan gevreten karakter. Eind vijftiende eeuw, aldus Joep Nicolas, komt langzaamaan de diamant bij het glassnijden in gebruik. Aanvankelijk kan men er alleen maar rechte lijnen mee snijden. Het snij-ijzer bleef lang gehandhaafd. Een aantal scherven vertonen de behandeling met het gruizelijzer. 3. Een boeiende vraag blijft: Wie versneed de glasschijf tot stukken De glas blazer of de glazenmaker 35

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 20