JACO. DELEY ANTIQUAIR MAKELAAR IN MEUBILAIRE GOEDEREN EN ANTIQUITEITEN BERGEN OP ZOOM - KERKSTRAAT Ibis TELEFOON 4824 THOMAS BAZIJN 46 - TV BERGENAAR-WILHELMIET VAN HUYBERGEN (1541-1571) Het spreekt bijna vanzelf, dat het Huybergse klooster, gedurende de bijna zeven eeuwen van zijn bestaan, meerdere Bergenaren onder zijn leden heeft geteld. En dat zeker in de late middeleeuwen. Maar gegevens daarover zouden, misschien, alleen na intensief speurwerk te vinden zijn. De lijst van priors, die men in 1600 heeft opgemaakt, vermeldt Johannes Huvenius als Bergenaar van origine. Gezien zijn plaats in deze lijst is men geneigd om hem te situeren in de tweede helft van de 15e eeuw; met enig voorbehoud overigens, omdat de namen niet chronologisch gerangschikt zijn. Nu noemt een acte uit 1540 als conventslid: broedere Janne Huennen; zo althans werd de naam door G.C.A. Juten gelezen. Bij controle echter blijkt, dat meerdere malen in hetzelfde stuk het teken „n" als „v" moet worden ge ïnterpreteerd, zodat de naam ook als br. Janne Hueven gelezen kan worden; gelatiniseerd wordt die dan: fr. Johannes Huvenius. Als met deze namen inderdaad eenzelfde figuur benoemd wordt, zijn er in 1952 twee Bergenaren lid van het Huybergse convent. In dat jaar doet nl. Thomas Bazijn als novice zijn intrede in het Domus Sanctae Mariae. Mede onder invloed van de nieuwe ideeën nam in de eerste helft van de 16e eeuw het aantal kloosterlingen overal sterk af. Maar Huybergen had nog een bloeiendconvent. De acte van 1540 noemt als prior broeder Jacob Iemants, als procurator Cornelis Geertssen en als leden de broeders Cornelis Voirdeel (II), Janne Hueven, Janne Willemsen, Joos van Bavel, Bertelmeeus Brecht en Wijnand van Vessem. Dat waren de priesters met, letterlijk en figuurlijk, stem in het kapittel Maar er waren nog anderen. De bovengenoem- den verklaren uitdrukkelijk op te treden namens „alle vande huere mede- conventualen"de monniken-studenten en de lekebroeders. Tezamen moeten er een twaalf tot veertien mensen zijn geweest. Voor een Wilhelmieten- klooster was dat al veel, gezien het feit, dat de orde een uitgesproken voor keur had voor kleine, tot zeer kleine conventen. Misschien was deze, wat royale, bezetting te danken aan de waardering die Stad en Land voor dit klooster hadden, een waardering, die blijkt uit vele kleine schenkingen. De donateurs ervan waren gegoede burgers en boeren, en leden van de lagere adel. Deze laatste vooral voelde zich met de Wilhelmieten verwant, omdat de (vermeende) ordestichter, Willem van Aquintanië, tot de ridderstand be hoorde. Opmerkelijk is ook dat de 16e-eeuwse Wilhelmieten een goede naam hadden onder de intellectuelen. In hun kloosters interesseerde men zich voor het klassieke latijn en men had contacten met humanisten van naam. In een dergelijk gezelschap moet Thomas Bazijn zich thuis hebben gevoeld; hij stamde uit een goed ontwikkelde en gefortuneerde familie. Zijn zus Maria was getrouwd met Jan Bogaert, een man, die zich niet onderschatte en niet onderschat werd. Hij plaatste „Mr." voor zijn naam, noemde zich voluit „doctoir in de medicijnen" en de Huybergse kasboeken vereren hem met de titel „magister". 47

Periodieken

De Waterschans | 1968 | | pagina 26