Een broer van Thomas, Jan Bazijn, was deken in „Souburg in Seelandt"; en
dan was er als tweede Dankaert Bazijn, wiens functie niet zo duidelijk is,
maar die waarschijnlijk het familiekapitaal beheerde.
Dat familiekapitaal was niet direct voorhanden. Het was in leningen uit
gezet. Bij de Wilhelmieten was het gewoonte, dat de ouders of de voogden
van de novice, tijdens zijn ene noviciaatjaar „kostgeld" betaalden. Wanneer
de jonge monnik dan persevereerde", moest een nadere financiële regeling
worden getroffen.
Dat valt te verklaren uit het feit, dat er een basis van levensonderhoud moest
zijn voor iemand, die in normale omstandigheden geestelijke studie en veel
koorgebed tot taak had; twee weinig lucratieve bezigheden.
De financiële inbreng van de nieuwkomers was bovendien een zeer welkom
geschenk, omdat de economische situatie van de meeste Wilhelmieten-
kloosters verre van rooskleurig was; iets waarop „Huybergen" geen uit
zondering maakte.
Tussen broeder Jacob Iemants, namens het klooster, en de heren Jan Bo-
gaert en Dankaert Bazijn, namens de familie, werd in 1543 een regeling ge
troffen, die ten overstaan van twee Bergse schepenen werd vastgelegd. Zo
lang broeder Thomas leven zou, zou het klooster jaarlijks 36 karolus guldens
ontvangen. Deze zouden genomen worden uit de 60 karolus guldens, die de
familie jaarlijks trok als rente van een lening aan de Heer van Zevenbergen;
en als deze laatste die lening afloste, dan zou men overleggen, welke andere
rente bepaald zou worden.
Bij het overlijden van broeder Thomas hield de jaarlijkse uitkering op; ze
zou meteen „doot ende teniet" zijn. Wel verplichtte de familie zich, dan
nog tot een eenmalige betaling van 100 karolus guldens of tot een eeuwig
durende, jaarlijkse rente daarvan van 6 guldens. Van zijn kant zag de
prior - en die spreekt hier namens het convent, want zijn autocratisch
gezag was niet zo bijster groot - dan af van alle aanspraken, die broeder
Bazijn kon hebben op de erfenis, zowel van vaders als van moeders kant.
Over het leven van broeder Thomas in zijn Huybergse monasterium staat
niet veel meer opgetekend. Zeker is het, dat hij priester was, wat hem het
recht gaf, om naast „broeder" ook „heer" genoemd te worden; en zeer waar
schijnlijk is het, dat hij de laatste was, die in de 16e eeuw in het Huy
bergse klooster zijn professie deed. Hieruit blijkt, dat ook dit huis zijn deel
in de ernstige crisis van die dagen te dagen kreeg.
Het leven van broeder Thomas is zeker niet gemakkelijk geweest. Reeds
tijdens de eerste jaren ervan gingen van de nog overgebleven Duitse huizen
der orde, de meeste verloren. Het klooster Porta Coeli in 's-Hertogenbosch werd
juist in deze jaren op last van de landelijke regering, om strategische rede
nen, afgebroken en gezien de zeer vriendschappelijke relaties tussen de beide
Noordbrabantse huizen, zal de „rouwigheid", waarmee de onteigening en
de afbraak gebeurde, ook heel wat opschudding in het Huybergse huis
hebben veroorzaakt.
48
Naast deze uiterlijke tegenslag, was er de innerlijke ontmoediging. Ondanks
zijn contemplatieve opzet was het klooster geen gesloten gemeenschap; er
waren veelvuldige contacten, zowel op geestelijk als op materieel gebied,
met Bergen op Zoom en Antwerpen; twee steden waar de Hervorming al
vroeg actief was. De uitspraken van Luther, de conclusies van het 27e artikel
van de Ausburgse Confessie (Von Kloster-Gelübden; Dieweil denn solches
alles falsch, eitel und erdicht ist, zo macht es auch die Kloster-Gelübde
nichtig und unbündig), de hele tendens tot afschaffing van wat niet oud-
Christelijk was en vele andere redenen deden de onzekerheid omtrent zin en
waarde van het kloosterleven sterk toenemen.
Dit en de „gestrengheidt des kloosters" was ook in de Nederlanden oorzaak
van vele uittredingen of van overgang naar orden met een milder levens
klimaat.
De Wilhelmieten hadden het in deze tijd bijzonder moeilijk. De grote en
soepele orde van de Augustijner-eremieten, met wie zij zich innerlijk ver
want wisten, oefende al sinds eeuwen een grote aantrekkingskracht op hen
uit; in mindere mate deden dat ook de Cisterciënsers, temeer omdat de
organisatie-systemen van beide kloostergemeenschappen grote overeenkomsten
vertoonden.
Dan waren er, evenals overal elders, de „fugitivi", mensen, die op een goede
of kwade dag, het klooster verlaten hadden, en er zich niet meer lieten zien.
Men proeft iets van de moeilijkheden uit het besluit, dat de Nederlandse
en Franse huizen op hun provinciaal-kapittel in 1557 te Aalst namen: „Als
iemand van ons, zelf of door anderen, een broeder zal aansporen om als
seculier priester te gaan werken, of om aansluiting bij een andere orde te
gaan zoeken, zal hij uit het huis verwijderd worden, om er niet meer terug
te mogen komen, dan met verlof van de generaal-overste; en zo iemand
zal uit welk ambt dan ook worden ontzet."
Wat er precies gebeurd is in Huybergen in dat woelige jaar 1566, zal wel
altijd duister blijven. Prior Jacob Merula, die sinds 1564 het klooster leidde,
verdwijnt. „Absolutus" staat er achter zijn naam; „ontslagen"; een vage
term. Heeft de hogere leiding hem om bovenstaande of om een andere
zwaarwegende reden afgezet Dit kan, maar dan toch pas na veel ge
harrewar, want de procedure daarvoor was niet eenvoudig, omdat een Wil-
helmieten-prior, als „prior-generaal", niet afzetbaar was. Heeft hij ge-
symphatiseerd met de Hervorming en van de troebelen gebruik gemaakt om
spoorloos te verdwijnen Of heeft hij de moed opgegeven, toen hij hoorde,
dat het moederhuis van de orde, Mallavalle, opgeheven werd en daardoor ook
de Italiaanse provincie practisch ophield te bestaan
In de 17e eeuw noteert men achter zijn naam „apostatus", „afvallig gewor
den", maar men heeft dat weer weggekrabd en het dan weer, aarzelend,
teruggeplaatst. Men wist het blijkbaar ook niet meer.
In ieder geval waren de gevolgen voor „Huybergen" ingrijpend. Het huis
krijgt een vreemde bezetting. Prior wordt Peter van Heetvelde uit het Wil-
helmietenklooster van Beveren, een jonker, die drie sterren in zijn wapen
49