WA ZEEDE GIJ DÈÈR?
GESCHIEDKUNDIGE KRING i™™™
„DE VERKOCHTE BISSCHOP"
ofwel
Waar bleef Thomas Becket,
Aartsbisschop van Canterbury
Du is de geschiedenis van een der beel
den, behorend tot de beroemde koorbanken
te Wouw. Een beeld, dat, in 1886 blijkt te
zijn verkocht aan eer, Bergse beeldhouwer
wonend aan de Grote Markt in het pand
„Sint Joris". Maar tot op de dag van heden
is het, merkwaardig genoeg, onvindbaar ge
bleken.
Onder deze titel beginnen we een dialectrubriek, waarin zegswijzen, woorden en
uitdrukkingen uit de gesproken gewestelijke taal zoveel mogelijk zullen worden vast
gelegd. Wij hopen van harte op veel bijdragen uwerzijds.
We beginnen met een aantal Bergse uitdrukkingen
1. „Nou kektie net of attie d'r vier in en n'oliekoek et"
(hij heeft er maar vier van de vijf).
2. „Emmeke rak in'n gatje nie"
typering voor iemand die zeer coquet en met de neus in de wind
voortschrijdt.
3. „Urnmeke sum" gebruikt in de betekenis van hij daar, terwijI men wijst in de
richting van een persoon.
Deze uitdrukking wordt in verband gebracht met een zegswijze die
luidt
„emmeke sim", zegswijze voor een klein kind, dat dreinend huilt,
(simmen).
„M'n emmeke toch' (m'n hempje toch) uitdrukking van vertederend
en troostend aanhalen van een klein kind.
4. „La ménis even op de gère" of ook „Hij ging op de gère".
BetekentLaat mij er eens even tussenuit gaan
Hij ging aan de haal, hij smeerde hem I
Etymologisch een kluifje voor liefhebbers.
Onder de West-Brabantse boeren hoorde men omstreeks 1900 zeg
gen hij ging op de gèèrd, m.a.w. hij ging op de loop en verdween
uit het zicht.
Hij ging de gaarde in I (de gèèrd), verdween tussen de bomen.
De term wordt gebruikt als men plotsklaps op de vlucht moest.
5. „Nou ben 'k elemaal van de been af", nou kan ik niet meer lopen.
6. „Edde gin vaart g'had" Heb je geen heimwee gehad
7. ..Knikkeren in een kietje". Een kartonnen doos waarin kleine gaatjes met cijfer
tjes erboven wordt op de grohd gezet als doelwit.
8. „IJ brouwt toch zo eej Brouwen dik praten, binnensmondse klankvorming.
9. „Een vloeren broek". Een broek van veiours of ribfluweel.
10. „Knikkeren in een koeleke". Knikkeren in een kuiltje in het zand.
11. ,,'t El ard gevrozen" 't Heeft hard gevroren.
12. „Oe doedegijda Hoe doe je dat?
13. „IJ et ard geworreke" Hij heeft hard gewerkt.
14. „Jans zit op 't polderke" Polderke kleine ruimte boven 'n bedstede.
15. „Wa doeterop Wat is er aan de hand.
176
'0UDENBO5CH
'gastel
wouw"
ÖERCJEA/ Ol
HULST
ANTWERPEN
domÈft
PENDERMONPE
3e JAARGANG No.
ZOOM
Ons verhaal begint te Hemiksem, een plaatsje ten zuiden van Antwerpen. De abt
van het aldaar gelegen klooster Saint-Bernard, had besloten om voor zijn klooster
kerk een nieuw eiken koorgestoelte te laten vervaardigen. Abt Antonius Spanoghe
was een kunstlievend man en kende menig Antwerps beeldhouwer uit de jaren
1690, het jaar waarin de opdracht werd verstrekt.
Antwerpen was toen een centrum van koorbankenbouw. De werkplaats van Quel-
linus was er wijd en zijd om beroemd 1).
De Antwerpse stadsarchitect Jan Balthasar Bouvart ontving opdracht het koorge
stoelte te ontwerpen. In de nissen van de achterwanden zouden beelden komen
van de voornaamste heiligen en zaligen, die de orde reeds had voortgebracht.
Graag zag de abt, dat ook de deugden, welke de neiligen in het bijzonder hadden
beoefend, middels personifikaties werden uitgebeeld. Dit soort sculptuur stelde
hoge eisen aan de spiritualiteit van de beeldhouwers. Een blijde ingetogenheid zou
ze moeten uitstralen. En waarom zou het aanschouwen van deze beelden geen
steun kunnen betekenen bij de meditatie
Bouvart deed alle moeite om de meest bekwame schrijnwerkers en beeldhouwers
te vinden. Hij vond daartoe Quellijn de Jonge (1625-1700), die zijn oom Arthur
Quellinus behulpzaam was geweest bij het werk aan Amsterdams' stadhuis. Voorts
177