K
JACO. DELEY
WÈBÈÉHÉËÊËÊÊËÊtÈSÈ,
ANTIQUAIR
MAKELAAR
IN MEUBILAIRE GOEDEREN
EN ANTIQUITEITEN
BERGEN OP ZOOM - KERKSTRAAT Ibis
TELEFOON 4824
UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE BERGSE POTMAKERS
12
In Bergen op Zoom is het potmakersambacbt reeds eeuwen van belang. De
bloeiperiode van deze tak van nijverheid is reeds lang voorbij, doch menig
Bergen op Zooms binnenhuis wordt nog gesierd door een bergs aardewerk-
produkt. In de bodem van Bergen op Zoom bevinden zich talrijke relikten
van het oude ambacht.
De studie van de potmakerij en haar produkten in de loop van de geschiedenis,
is een onderwerp waaraan tot dusver slechts terloops in de literatuur aandacht
besteed is. Een door van de Watering gepubliceerde verhandeling over de
potmakersfamilies tussen 1600 en 1700 is voornamelijk van genealogische aard.
Het Gemeente Archief Bergen op Zoom bevat tal van gegevens die tot dus
verre niet gepubliceerd zijn. Het ligt in de bedoeling in een serie korte publi-
katies op enige aspekten van de geschiedenis van de potmakers de aandacht
te vestigen.
In het begin van de 19de eeuw was Jan Adriaense Augustijn de voornaamste
potfabrikant te Bergen op Zoom. Aan hem mag wel op de eerste plaats aan
dacht worden besteed.
I JAN ADRIAENSE AUGUSTIJN (1746-1830)
Jan Adriaense Augustijn werd 3 juli 1746 geboren uit het huwelijk van Adriaen
Janse Augustijn met Tanna Robrecht Franken. Zijn grootvader, eveneens een
Jan Adriaense Augustijn kocht 29 maart 1720 van de weduwe Dina de Koning
de potterij Croonenburg op, aan de noordzijde haven van achter uitkomende
in de Korte Dubbelstraat. De potterij komt 15 juni 1737, samen met de schuur
De roode pot, waarschijnlijk een opslagplaats voor aardewerk, in handen van
Adriaen Janse Augustijn, zijn vader. Wanneer Jan Adriaense Augustijn de
potterij van zijn vader overneemt, begint de bloeitijd. Jan Adriaense heeft
zich weten op te werken tot de voornaamste potmaker van zijn tijd. In de
periode 1774-1797 was hij driemaal deken (1774, 1783, 1786) en twaalf maal
gezworene. Na de heroprichting van het gilde zien we hem in 1807 voor het
laatst als medelid. Mogelijk heeft hij daarna gebrouilleerd met het gilde. In 1813
gaf zijn fabriek werk aan twaalf ambachtslieden, met een produktie van 10.000
worpen per kwartaal. Er waren 6 „wielen" in zijn potmakerij aanwezig. Waar
schijnlijk zijn dit radschijven. Een soortgelijk exemplaar is nog te zien in
het Gemeentemuseum van Bergen op Zoom. De andere tien potfabrikanten,
te weten: C. van Hemsdaal, Gerrit Augustijn, Govert Wittermans, Govert Joh.
Augustijn, Govert Vetten, Govert Wittermans, Wed. Gov. Augustijn, Adriaen
der Mouw en Nicolaas Vetten hadden in 1813 elk vier werklieden, die twee
„wielen" bedienden en een produktie van 2400 worpen per kwartaal hadden.
Een worp is een oude hoeveelheidsmaat. Naar gelang de grootte van de potten
of borden varieerde het aantal stuks per worp. Dat Jan Adriaense een bij
zondere plaats innam blijkt eveneens uit het feit dat hij gedurende het tijdvak
1812-1814 steeds door kon werken terwijl de ander tien potfabrikanten in die
drie jaar hun fabrieken slechts vijfenzeventig weken aan de gang konden
houden.
Als oorzaken van de geringe produktie van de tien fabrieken kan worden
aangevoerd:
1) De economische malaise in de Franse tijd.
2) Invoer van aardewerk uit naburige landen, waar de materialen goedkoper
waren en dus tegen lagere prijs konden worden verkocht.
13