BHHMH i 2 dan zien wij bovenin een kerkje. De muren zijn met steun beren opgetrokken uit blokken gobertange-steen, terwijl het dak gedekt is met natuurleien of leipannen. De ven sters zijn voorzien van glas-in-lood diagonaal-patroon, de deur is afgehangen aan gesmeed ijzeren gehengen en in de klokkestoel hangt een klokje. 4) Deze soliede bouw suggereert wel iets méér dan een scha mele kluizenaarswoning. Het is een kerk, misschien wel De Kerk, want gebouwd op De Rots. Gehuld in zijn wijde kovel staat daaronder de monnik steu nend op zijn stok. Hij houdt zijn grote lantaarn "voor lichtend" vooruitgestoken. Want deze monnik onderwees St. Christoffel -die eerder de machtigste koning en daar na de duivel gediend had, doch in heider macht teleur gesteld was- naar Christus als de Machtigste. Is het verwonderlijk, dat kerk en monnik aan de "evange liezijde" van de retabel staan afgebeeld? Tegenover de ingetogen, statische, omhoogstrevende uit beeldingen op de retabel vertolkt het beeldhouwwerk op de draagbalk (latei) een afwijkende sfeer. Hier worden wij geconfronteerd met een zich in gebogen lynen en ron de vormen uitlevende horizontale beweging. Dit herinnert ons aan wat wij ook in de portalen van middeleeuwse kathedralen opmerken. Daar vindt men boven de toegangsdeuren de Hemel en de Heiligen majesteitelijk streng afgebeeld, terwijl op de draagbalk daaronder af grijselijke duivels in felle bewogenheid de zielen kwel len. Iets dergelijks zien wij ook hier. Wy willen trachten -voor zover mogelijk- de betekenis, welke wij in deze fi guurtjes zien, nader te verklaren. Voorop moet echter gesteld worden, dat die figuurtjes hier geen rol in een verhaal spelen, maar louter deco ratief zyn toegepast. Hun symboliek is daardoor moeilij ker met zekerheid te duiden. De decoratieve functie van het beeldhouwwerk op de draagbalk spreekt uit het feit, dat de figuurtjes links en rechts van het wapen precies dezelfde zijn. Hoewel de juiste betekenis van elk figuurtje afzonderlijk moeilijk te verklaren is, is net duidelijk, dat 13 zy gezamenlijk de "Machten der Duisternis" representeren. Onze aandacht wordt getrokken door de naakte putto's, die blijkbaar kransen vlechten. Hun verschijnen hier doet italiaanse invloed vermoeden en kondigt de komst van de renaissance aan. Zij zijn niet bedoeld als onschuldig spe lende kindertjes, maar symbolen van de weeldezucht en gehechtheid aan het aardse. De kruipende huisjesslakken symboliseren de Traagheid, een der hoofdzonden. Het ge vleugeld kopje met een parelsnoer in de mond, dat door twee zeemeerminstaarten wordt gedragen, is geen cherubijn tje, maar een sirene, reeds by de oude Grieken het sym bool van de sexuele verleiding. De ramskop kennen wij als symbool voor de wellust, maar misschien is hy hier een substituut voor het Medusa-hoofd, symbool van de geweld dadige dood. Zo zyn de twee dovende fakkels eveneens symbolen voor de nacht, voor de dood. Langs deze fakkels kruipen diertjes. Als men ze goed bekykt en let op hun nog niet geheel ontwikkelde ruggegraat, komt men tot de slotsom, dat het drakekinderen zijn. Een volwassen draak zien wij als onderste in twee tritsen dieren, die over de driepas kruipen. De draak is het symbool van de duivel. Achter de draak zien wij een merk waardig dier met gevlekte huid. Dit moet ongetwijfeld een panther voorstellen. De Middeleeuwer was niet ver trouwd met biologische vormkenmerken, maar des te meer met het verhaal van de panther. Dit verhaal vertelt, dat, als de panther, wiens naam "geheel wild dier" be duidt, met een hongerige maag wakker wordt, hij een lief lijke geur verspreidt, waarop alle dieren afkomen, zodat hy ze kan verslinden. Symbool voor de Verleiding. Maar de draak kent zyn streken en vlucht voor hem weg, zoals wij hier zien. Achter en boven de panther bevindt zich een dier zonder staart met een band rond zijn middel. Dit is een aap, want apen hebben geen staart en werden des tijds op kermissen, geketend aan een band om him middel, aan het volk vertoond. Soms fungeren apen als symbolen voor gevallen engelen(duivels), want zij hebben wel een

Periodieken

De Waterschans | 1978 | | pagina 7