61 Zoals U op de afbeelding van de achterzijde (afb. 3) kunt zien bevindt zich daar de opsteekangel. Deze werd door de kleding gestoken waarna een klein borgklipje er voor zorgde dat het insigne op zijn plaats werd gehouden. De angel werd in één keer met het insigne meegegoten wat op het eerste gezicht een moeilijk technisch probleem oplevert. Dit is volgens mij opgelost doordat de sluitplaat uit twee delen heeft bestaan De naad van beide helften liep precies over het hart van de angel wat nog te zien is op de achterzijde van afgebeeld insigne. Daar zijn de braampjes van degietriaad nog te zien. Deze theorie heb ik bedacht omdat mij niet bekend is of er een complete gietmal bestaat. Wel heb ik alle insignes en spelden gecontroleerd en overal loopt aan de achterzijde de gietnaad parallel aan de angel. Verder valt op dat de angel de verkeerde kant opwijst. Bij het dragen wijst deze naar boven. Dereden hiervan is waarschijnlijk van technische aard. De bovenzijde van het insigne is wellicht te zwak bevonden als draagpunt voor het insigne. Nog een suggestie is dat bij vergissing de bovenmal verkeerd op de ondermal is gelegd, wat ik echter niet aanneem. Dit zou namelijk alleen mogelijk geweest zijn als boven- en ondermal niet waren voorzien van paspen- nen. Deze paspenverbinding is in de gietmal te Brussel wel aanwezig. Het is haast als zeker aan te nemen dat iedere gietmal een soortgelijke passing heeft gehad. Dit hoeft niet persé met pen en gat te zijn geweest. Het ruitpatroon aan de achterzijde heeft behalve als eenvoudige versiering echter een belangrijke functie gehad, namelijk deze: bij het gieten van het insigne zorgden deze groeven voor de ontluchting. Het probleem van de lucht die moest ontsnappen uit de ruimte welke met metaal moest worden gevuld. Het ontsnappen van deze lucht is verkregen door in de bovenmal een ruitpatroon te snijden. Hierdoor verkreeg men een groot aantal ontsnappingskanaaltjes die voor goede ont luchting zorgden waardoor men een mooi gaaf product verkreeg. Bij slechte ontluchting, als bijvoorbeeld de kanaaltjes vol met vuil zitten, komt het insigne niet compleet uit de mal. Van deze misgietsels zijn enkele exemplaren in mijn collectie aanwezig. DE MOLEN De molen is in de middeleeuwen het symbool van de dwaasheid 1). Deze symboliek zal wel haar ontstaan vinden in de snel ronddraaiende wieken: "De gedachten van de zot". Behalve het symbool van de dwaasheid is de molen ook een zinnebeeld van de jeugd. Op een afbeelding in het Brevarium Grimani z.) draagt een kereltje een kinderjurk waaraan een stuk kinderspeelgoed goed bevestigd is. Het is een "moollekken dair dye kinder myt tegen den wynt lopen" 3). Bosch gaf zijn Jesuskind er een in de hand 4). Op een kopie van een werk van Jeroen is ook zo'n molentje aan de doedelzak bevestigd, waarin een feestvierend gezelschap zit 5), en op huys'allegorische hekeling van vasten- avondpret steekt het uit een bierton 6). De carnavals-sociëteit "momus" te Maastricht draagt nog een draaiende molen in haar wapen 7). Als Breughel op zijn heks van Mallegem de zotheid hekelt, tekent hij er een man die een zak graan naar een watermolen draagt 8). "Hij heeft ter molen geweest". Ook hier is het domein van de mulder een symbool van de dwaasheid 9) evenals de zegs wijze "van de molen bestoven zijn", dit is zich mal aanstellen 10). In de 15 augustus 1563 ter ere van Maria te Antwerpen gehouden optocht, bevond zich in de groep die de zotheid 11hekelde "iemand met de meulen in de hand bestoven zijnde met de meelbuidel omdat zulke haar wijsheid verloren hebben" 1 2). De achterzijde van de Weense kruisdraging vertoont een naakt knaapje met een loop-driepoot en een molentje. Mogelijk stelt het Jesus voor als kind, hoewel dit uiteraard niet bedoeld is als iets dwaas of mals op Jesus zelf, maar van hen die de betekenis van het lijden van Christus niet begrijpen. Dezelfde symboliek .is 60 ook bij het ventje van het paneel te Wenen op zijn plaats. Ook Breughel beeldde op zijn Gulla een mensenhoofd in de vorm van een molen af, waar uit het oor een stok steekt met een drinkkan eraan, wat de drankzucht en zwelzucht in het algemeen 13) symboliseert. Op Goeree Overflakkee betekent "aan de molen brengen": opeten, verteren. DE RUITER De ruiter kan een "sackman" zijn, hetgeen ook grassator: dit is een leegloper en nachtbraker, betekenen kan 14a) of een "sackdrager" 14b), dit is een drager van zakken koren. Men kan zich ook voorstellen dat de molenaar met dit woord aangeduid werd. Een "mulder" 1 4c) was ongeveer het synoniem van een aarts bedrieger. De zak van de ruiter lijkt wel met iets gevuld te zijn. Bestond het synoniem van de uitdrukking: iemand de map, de kovel 15), de kaproen, de kaper, en den tote met hooi vullen, dit is: iemand de zak of muts met hooi vullen? Is hier de bedrieger bedrogen door de duivel der losbandigheid? HET PAARD Het paard komt evenals de haan en de molen voor als embleem van de 19e eeuwse carnavalsverenigingen 16). Enklaar denkt aan de kombinatie van "Le Cheval Fauvel" (een middeleeuws symbool van het bedrog), het hellepaard en het door de Germanen vereerde "ros". Maar eerder spruit het onchristelijke karakter voort uit de verering van het paard door de Germanen als vruchtbaar heidssymbool en ook na de tijd van het heidendom bewaard gebleven erotische 17) betekenis van het dier. Een uithangbord van een verdacht huis dat op de houtsnede van het schip van de Sinte Reynout voorkomt, vertoont een wieg waarin een dier ligt. Enklaar (Uilenspiegel blz. 62) ziet er een paard in en vraagt of paard en wieg het loszinnige karakter van het huis demonstreren. Hij wijst er op dat "het paard in de wieg" een symbool is voor een kroeg van verdacht allooi. De grote reproductie van de prent welke Nijhoff (houtsneden plaat 1 7) geeft, laat echter duidelijk zien dat het een (enigszins mager) varken is dat in de wieg ligt. Enklaar vermeldt (Uilenspiegel blz. 263) dat Van Lennep en Ter Gouw de oorsprong van het onchristelijk karakter van het paard zochten in de omstandig heid dat Christus zijn intocht binnen Jerusalem op een ezel deed en dat A. Beets haar meende gevonden te hebben in het vale paard uit de openbaring van Johannes. DE EZEL In de middeleeuwen en de 16e eeuw komt dit dier 18) in de literatuur en de beeldende kunst der Nederlanden vooral voor als zinnebeeld van de luiheid en domheid. De ezel wordt in spreekwoorden enkele malen in verband gebracht met de molen zoals: "Hy gaet ghenoech ter muelen die daer sijne ezel seyndt"; "De muelen is ghesloten, den ezel vermeydt hem". SLOTSOM Na al deze voornoemde verklaringen is mijns inziens zeker de conclusie te trekken dat de speld, het dwaze, zotte moet voorstellen. Al hetgeen wat voorkomt op de speld heeft in meer of mindere mate met het dwaze te maken. De molen is zonder twijfel een duidelijk gegeven, alhoewel in één geval de symbo liek anders is bedoeld, nl. als symbool van de jeugd, maar dit is niet van toepas sing op het insigne. Het rijdier kan zowel een paard als een ezel zijn, maar ik ga ervan uit dat het een paard is, omdat de uitbeelding veel overeenkomst vertoont met andere gevonden spelden, die zonder twijfel een paard moeten voorstellen.

Periodieken

De Waterschans | 1984 | | pagina 16