Achterzijde van het 15e eeuwse insigne.
62
Voorzijde van het 15e eeuwse insigne.
Het enige wat door mij niet achterhaald is, maar wat eveneens erg dwaas
aandoet, is de stand van de voorbenen van het paard. Deze staan nl. op de toe-
gangstrap van de molen. Verder lijkt het paard met zijn bek de molen te sturen
(draaien) maar dit kan gedaan zijn om de speld steviger te maken, omdat aan de
achterzijde te zien is dat op deze plaats de sluitclip geplaatst is. Dan rest de ruiter
nog met de buidel in de hand zwaaiend. Dit zou heel goed het gezegde "met de
meelbuidel bestoven zijn" kunnen voorstellen, of "iemand de zak met hooi
vullen", wat iemand bedriegen betekent.
Nu nog de vraag wanneer werd zo een "dwaas" insigne gedragen? Daarover is
te vertellen dat het opvalt dat de vindplaats van het insigne meerdere spelden
heeft opgeleverd, die haast allen wel iets absurds uitbeelden, zoals gevleugelde
fallussen, paringen, kortom veel erotische voorstellingen. Hieruit valt haast
zeker te concluderen dat dit insigne, evenals de hierboven gegeven voorbeelden
in de vastenavond-tijd gedragen zijn. Men zal met zulke onkuise voorstellingen
op de kleding of hoed niet zo gauw buiten carnavalstijd rondlopen.
Een carnavals-insigne lijkt "mij" dan ook een goede naam voor dit onderwerp.
Suggesties met betrekking tot deze materie zijn van harte welkom.
NOTEN
1. C. Kilianus, Etymologicum Teutonicae Linguae sive Dictionarium
Teutonico Latinum, Utrecht 1777, blz. 397.
H. van der Laan, Uit het archief der Pellecanisten, Leiden
1938, blz. 60.
2. Bréviaire Grimani de la bibliothéque de S. Marc A Venise, Leyden 1903-1906
12 delen pl. 1281. In 1465 werd door het Gelderse Hof
aangeschaft Eynen Wagne, daar mijn jouffer inne sal
leren gaen. (Van Hasselt, blz. 107, maandwerk 11).
3. J. Veram, G. van der Schueren, Teuthomista of Duytschlender,
Leiden 1896.
4. Karl Tolnai, Die Zeichnungen Pieter Breughels, Munchen 1925,
pl. 23, blz. 28 en 65 noot 74, waar nog een voorbeeld van
het Jesuskind met een molentje wordt gegeven.
5-6. D. Bax, De ontcijfering van Jeroen Bosch,'s-Gravenhage 1949,
afb. 41-131.
7. F A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdruk
kingen en gezegden naar hun oorsprong en betekenis
verklaard, Zutphen 1923-1925, nr. 1535.
Ten onrechte gelooft men in Hamer 11nr. 5, blz. 6 dat de
molen hier een vruchtbaarheidssymbool is.
8. R. van Bastelaer, Les estampes de Peter Bruegel L'Ancien, Brussel
1908, nr. 193.
9. J.B.F. van Gils, Een andere kijk op Pieter Bruegel den Ouden, 's-Gra
venhage 1940, deel 1blz. 61Hier is de molen als een
zinnebeeld van de dwaasheid opgevat en in de voor
stelling wordt de spreekwijze gezien: "ieder moet met
zijn eigen zak naarde molen gaan" of wie het eerst komt,
het eerst maalt.
10. F.A. Stoett, Spreekwoordenboek, Zutphen 1923-1925, nr. 1534.
11. Meegedeeld door F. van Duyse, in: Tijdschrift voor boek en bibliotheek
wezen, w. 1blz. 198: Ordinantie, van de nieu Punten van
Onser Vrouwen Ommeganck Half Oogst 1563 enz.
63