te berde brengen Over twee veertien de eeuwse insignes afkomstig van een verdronken dorp in de Oosterschelde. Jl <=>=*- nA^rt.V-*v,^ -VTl realiseren dat het leven na vanmiddag gewoon verder gaat. God zij dank. want we zijn nog niet klaar, er is nog het een en ander te doen. Maar voordat wil ik nog graag in het kort enkele onderwerpen te berde brengen. Berd is een verouderd zuidnederlands woord hetgeen vroeger o.a. in het bouwvak werd gebezigd en waarover een toelichting passend is. De profileringen aan onderdelen van monumentale gebouwen vormen een interessant facet en zijn stijlgebonden. Het profiel is voor de monumentenzorger een uitnemend middel om stijlen en stijlperioden te onderkennen. Voordat tot het schaven, steken of hakken van profielen kan worden overgegaan worden ze met behulp van kopmallen afgeschreven. U ziet hier enkele mallen van gotische gewelfribprofielen zoals ze voorkomen in het Markiezenhof en de Gertrudiskerk (zie tekening). De laatste tijden worden die mallen vervaardigd van zink en triplex en recentelijk ook van zwaar transparant plastic. Op en om de bouwwerf beschikte men vroeger niet over dit soort materialen en werd daarvoor doorgaans eikehout gebruikt. Profielmallen in hout noemde men toen berden, wat in het enkelvoud ook bord. plank of tafelblad betekende. Bijzonder zijn de grotendeels bewaard gebleven ontwerptekeningen - de patroenen - en de kontrakten der meesters met de bepalingen over de bouw van het stadhuis te Gent. een eersterangsmonument waarmee werd gestart in het begin van de 16e eeuw en waaraan ook onze Rombout Keldermans (van de Christoffelschouw) heeft meege werkt. Een van de werkbepalingen voor de gezellen in de loodsen betrof dat men geen berden op z'n werkstuk mocht laten liggen of slingeren en zelfs bestraft of beboet kon worden indien een berd brak' De bewaard gebleven ontwerpen worden bewaard in het Bijlokemuseum te Gent. Aardig als intermezzo. rooi de emanciperenden onder U. te vermelden dat er ten tijde van de bouw der Franse kathedralen al vrouwelijke kalkmakers, mortelgie ters en zelfs, zij het bij uitzondering, vrouwelijke metselaars voor kwamen. Wat wilde ik eigenlijk nog te berde brengen? Eerst iets over de Nationale Contactcommis sie Monumentenbescherming. Die hield op 28 maart 1985 een studiedag over het onderwerp: 'Behoud restauratie-ambacht'. Dat is een goede zaak. willen we niet het risico lopen dat er in de nabije toekomst alleen nog mensen zijn die kunnen vertellen hoe iets gemaakt had moeten worden. Het is de hoogste tijd. want het bouw- en restauratie-ambacht staat flink op de tocht en dreigt daardoor ziek te worden. Ik hoop dat men kans ziet een klein wonder te laten gebeuren waardoor er voor de ca. 38 dagelijkse handwerkers - waaronder een aantal nog vrij jonge mannen - die over één a anderhalf jaar vrijkomen bij de restauratiewerken aan de Gertrudiskerk en het Markiezenhof dan elders vervangend en gelijksoortig werk zal zijn. Als er zo'n wonderlijk wondertje gebeurt zou er echt sprake zijn van 'behoud restauratie ambacht'. Tot slot nog wat kleur aan het verhaal. Kortgeleden hoorde ik in de benedentuinzalen grenzend aan de hofzaal beweren dat de plinten en doorgangsomtimmering- en - geschilderd als marmer - alzo waren gemaakt, omdat bij de restauratie van die vleugel het geld ontbrak om echt marmer toe te passen en gekonkludeerd werd daaraanvolgend dat het dus nep was. Die beweringen zijn 'n misvatting en getuigen tevens van 'n zekere onkunde. Materiaalimita ties zijn n.l. door alle tijden heen gebruikt. Daarbij speelde de behoefte het natuurlijke produkt te overtroeven. Hoe zou men twee marmerkolommen in een spiegelbeeldadering als monolieten uit een groeve moeten halen? De dekoratieve mogelijkheden van de diverse imitatietechnieken zijn praktisch onbegrensd en vooral in de 17e eeuw tijdens de barok maar ook tussen 17- en 1800 op uitzinnige wijze beproefd. Geschilderd marmer - waartoe, afhankelijk van het soort te imiteren marmer, vijf tot tien grondige behandelingen nodig zijn - vindt men op talloze plaatsen: op betimmeringen met inbegrip van de scharnieren: op steen en pleisterlagen van interieurs en op meubels. En dat niet alleen in paleizen en herenhuizen. Het werd geenszins als leugenachtig ervaren. Integendeel. Daarnaast was het gladhout- of imitatiehout schilderen op zowel steen als hout in zwang voor binnen-, buiten en op meubels. Menig gevelpui en voordeur in Parijs, soms gemaakt van eiken, is heden nog in 'n houtimitatie geschilderd. Waarschijnlijk omdat de verflaag sterk en de kleuren goed in takt blijven. Voor Bergen op Zoom refereer ik aan de voordeur van het enige pand in de Wouwsestraat dat nog geheel als woonhuis wordt gebruikt, n.l. 'De Witte Lantaern' no.14, tegenover de tuin van het militair hospitaal. Toen ik dit schreel welde de vraag bij me op: 'hoe lang zal die gehoute 18e eeuwse deur er nog zijn', want het pand is niet geregistreerd op de rijkslijst van beschermde monumenten, hoewel de praktijk leert dat dat zelfs geen garantie inhoudt. Een voorbeeld van meer recente datum bevindt zich op de zolder boven de tuinzalen in gebruik door het gemeentemuseum. Dat is een als schenking verkregen oude vitrinekast die enkele jaren geleden dringend moest worden gerestaureerd en daarna opnieuw in een houtpatroon werd geschilderd. Dat deden vader en zoon de Graaf. Per toeval vond ik deze week het houtpatroon dat als dokumentatie werd overgenomen op glas. voordat de gebladderde verflaag van de kast werd verwijderd. Bij houtimitaties wordt gebruik gemaakt van stalen kammen. Slotplaat in ijzer - 1e helft 16e eeuw. Foto: Rijksdienst Monumen tenzorg - Zeist. Beste mensen, naar 'n idee hakte een der steenhouwers in een gobertange spekband op 'n onopvallende plaats in het Markiezenhof in keurige letters de tekst: '1963 - dank aan de restaurateurs - 1986'. Analoog daaraan wil ik eindigen met: Dank aan U allen, voor het luisteren, voor de felicitaties en de niet verwachte attenties. Het hele gebeuren, willen we eerli/k bekennen, is voor ons 'n merkwaardige belevenis'. EEN MIDDELEEUWS PROTESTINSIGNE door: Louis Hopstaken Aan de munt florenus of florijn uit het Italiaanse Florence hebben wij heden nog de afkorting (Fl van onze gulden te danken In 1231 was de stad Napels de eerste, die een gouden munt van dit type liet slaan, gevolgd door de handelssteden Florence (1252) en Genua en Venetië in 1284. Vooral het Florentijnse goudstuk heeft een bijzondere grote verspreiding gekregen, eerst in het Middellands Zeegebied, vervol gens ook in de landen van Noordwest-Europa De florijn bevat aan een zijde de voorstelling van Johannes de Doper, de beschermheilige van de stad Florence Aan de keerzijde bevindt zich de sprekende figuur van de stad. n.l. de leliebloem (flore). waarnaar de munt algemeen florijn genoemd wordt In het Duitse en Nederlandse taalgebied werd de munt aangeduid als gulden (gouden). In het begin van de 14e eeuw wordt zij in Nederland gesignaleerd. De oudste in Vlaanderen en Brabant geslagen goudstukken zijn nauwkeurige navolgingen van deze gulden, met ook Johannes de Doper en de leliebloem als beeltenis.

Periodieken

De Waterschans | 1985 | | pagina 4