DE HOFSTADCIJNZEN TE BERGEN OP ZOOM en hun betekenis voor de kennis van de oudste nederzettingsstructuur. VERKENNINGEN IN DE MIDDELEEUWSE STADSGESCHIEDENIS- 1. In het archief van de raden en rekenmeesters van de markiezen van Bergen op Zoom bevindt zich een register, daterend uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Dit bevat volgens het 18e eeuwse opschrift op de rug van de band) het: "Cohier van de chijnsen, aencomende deezen Doorl. Huyse en uijtgaende op Huijsen en erven gelegen binnen deeze Stad en Poorterije van Bergen op Zoom, gemaect geduerende de minderjaerigheijd van heer Jan 4 van Glimes, begonst anno 1540 off daer omtrent". 1) Jan IV van Glymes werd in 1541 heer van Bergen op Zoom en deed in juli 1550 zijn Blijde Inkomste. Toen werd hij dus als meerderjarig beschouwd. Als het opschrift juist zou zijn, zou het tussen 1541 en 1550 gemaakt zijn. Dit opschrift is echter niet juist. Uit de domeinrekening van de rentmeester in de stad Bergen op Zoom blijkt dat in de jaren 1549- 1554 steeds sprake was van een nieuw cijnsregister, aan te leggen omdat er door de "lancheyt van tyde" op een flink aantal percelen geen cijns meer betaald werd. Jaspar van de Meyen, griffier van de rekenkamer en tevoren rentmeester in de stad, werkte meer dan vijf jaar aan een nieuw register, dat in 1554 rechtskracht verkreeg, zodat het bedrag van de cijnzen rond de stad aardig opliep. Maar niet om die cijnzen gaat het hier, maar om de "hofstadcijnzen": jaarlijks geheven, vrij geringe, vaste bedragen op percelen in de stad.2) Deze cijnzen komen voor op de eerste 64 folia van het boekdeel. Hoewel hofstadcijnzen voor Bergen op Zoom werden gesignaleerd door J.B. van Loon, voor Breda door F.F.X. Cerutti en voor 's-Hertogenbosch door M. Spierings, trokken zij in Brabant nog niet veel aandacht. Anders was het in de Hollandse steden. De hier genoemde belasting heette daar "hofstede- geld, hofstedehuur" of "gravenpacht, tijns" of "graventijns". Sinds de zestiger jaren is van de bewaard gebleven registers een druk gebruik gemaakt om de ruimtelijke ontwikkeling van de desbetref fende steden in de middeleeuwen te reconstrueren, zulks mede ter ondersteuning van historisch- archeologisch stadsonderzoek. Een bekend voorbeeld hierbij vormt de studie van J.C. Visser over Schoonhoven. Visser noemt de hofstedegelden renten op percelen met relatief kleine afmetingen in de bewoningskern of, zoals te Schoonhoven bleek, in de onmiddellijke omgeving van de nederzetting. Het resultaat van zijn onderzoek vormt een standaard werk van naam. 3) Kosmann publiceerde in de bundel Delftse studiën het "tijnsboekje" van die stad uit de jaren 1416-1465. Visser gebruikte het voor de reconstructie van de verkaveling van het oude Delft. 4) Ook bij het historisch- archeologisch stadsonderzoek van Schiedam, waarvan in 1975 het verslag verscheen, werd de "hofstedehuur" betrokken. De voor die stad bewaarde lijsten hebben een bepaalde topo grafische volgorde; de rentmeester maakte als het ware een rondgang door de stad, wat de uiteindelijke reconstructie vergemakkelijkte.5) Wat is er bekend van Noord- Brabantse steden Cerutti noemt in de Geschiedenis van Breda de cijnzen die aan de heer betaald moesten worden voor de stadsgrond binnen de wallen. Hij legde een verband dat oorspronkelijk bestaan moet hebben met het domein of hof waaruit de stad zou zijn ontstaan. De burgers, die de grond van de heer hadden verkregen, betaalden een jaarlijkse cijns, eerst als een werkelijke tegenprestatie voor het gebruik van de grond, maar later, toen de waarde van het vaste bedrag door geldontwaarding was gedevalueerd, maar als erkenning van het heerlijke gezag. Er waren te Breda twee groepen cijnzen: die welke op St. Bavo (1 oktober) en die welke op St. Maarten 11 november) betaald moesten worden. Cerutti stelt, dat zeker in alle straten van verreweg de meeste huizen cijns betaald moest worden. 6) De stadsrechten, in 1213 aan Geertruidenberg verleend, bepaalden dat aan de graaf van Holland voor elk huis een jaarcijns van zes penningen betaald moest worden. Korteweg, die het charter uitgaf, zwakte de conclusie, dat de graaf toen de enige grondeigenaar in Geertruidenberg moet zijn geweest, af tot de gevolgtrekking, dat er naast het grondbezit van de abdij van Thorn aldaar een grafelijk hof geweest kan zijn. 7) Spierings noemt het in haar dissertatie over het schepen protocol van 's-Hertogenbosch moeilijk om te zeggen, of voor alle erven in die stad een grondcijns betaald moest worden. In een cijnsregister van 1520 komen c. 1880 posten voor grondcijnzen voor, terwijl de stad reeds in 1496 ruim 3000 huizen telde. De meeste hofsteden (percelen) maten circa 20 voet, terwijl er 8,5 tot 9 penningen voor betaald moesten worden. 8) J.B. van Loon gebruikte de posten, voorkomende in het inkomstenregister van de heer van Bergen op Zoom (1359) om een "woningstatistiek" van de stad in dat jaar samen te stellen. Hij signaleerde in dat register een cijns die op Sint Maarten betaald moest worden en 88 posten omvatte, en 71 percelen, die voorkomen onder de kop "d'ander zide over bi kerkhof". Verder was er een gemeenschappelijke cijns met de H. Geesttafel totaal 24 posten) en nog 81 posten, door de heer alleen geheven. Hij kwam op Schetskaart van het centrum van Bergen op Zoom c.1560. waarop in zwart aangegeven de percelen, belast met holstadci/nzen in Leuvense penningen. een totaal van 264 posten, volgens hem gelijk te stellen met 264 woningen. Dit schijnt aardig overeen te komen met het inwonertal van 1199 betaal- krachtige personen, in 1374 in de stad woonachtig. Rekenen we vijf inwoners per huis, dan zou de stad echter met 121 inwoners achteruit zijn gegaan. 9) S>B Koren) 200 DE BERGSE HOFSTADCIJNZEN. Het inkomstenregister van 1359, waaraan Van Loon zijn gegevens ontleende, heeft het nadeel, dat niet valt na te gaan, waar de betreffende percelen lagen. Het register van c.1554 neemt ons als het ware mee op een wandeling door het toenmalige Bergen op Zoom. Het begint op de noordzijde van de Grote Markt bij De Draak) en voert langs de Zuivelstraat naar de Wouwsestraat. Buiten de Wouwse Poort worden enige percelen meegenomen. Daarna, wederom in de stad teruggekeerd, de zuidzijde van de Wouwsestraat. Vervolgens slaan we linksaf het Zuivelplein op achter De Waag), gaan daarop terug naar de Zuivelstraat, nemen de oostkant van de Grote Markt en slaan af naar de Hoogstraat. Daarin komen we niet verder dan het Keizerstraatje; van de westkant van de Hoogstraat worden slechts enige percelen belast, zodat spoedig de Grote Markt weer bereikt wordt; vervolgens de Bosstraat in, waar wederom slechts enige percelen belast zijn. Buiten de Bospoort zijn 12 percelen cijnsplichtig; daarna kunnen we via de verder onbelaste Bosstraat de Grote Markt weer bereiken, waarvan we de hele westkant meenemen alsmede die van de Fortuinstraat tot aan de Molstraat, en begeven ons naar vijf huizen in de Potterstraat, waarna via de Molstraat de Fortuinstraat weer wordt bereikt. Daarop ging de samensteller van het register een geheel andere route nemen had hij een middag uitgerust en begon met een huis aan de Dubbelstraat, enige percelen in de Rijkebuurtstraat, alleen aan de noordkant van die straat). Via de Lievevrouwepoort de stad binnengetreden blijkt van de Lievevrouwestraat slechts de noordzijde cijnsplichtig te zijn. In de Steenbergsestraat waren twee percelen belast. Daarna volgen vier percelen in de Korte Meestraat, vier op de Scholiersberg, de St. Jacobskapel op de Vismarkt en zeven percelen in de Kremerstraat. Daarop komen nog voor vijf percelen aan de berg van de Noordmolen aan de Dubbelstraat, vijf percelen aan de Noordzijde van de Haven, drie A Lievevrouwepoort B Bospoort C Wouwsepoort 1 Lievevrouwestraat 2 Steenbergsestraat 3 Kortemeestraat 4 Engelsestraat 5 Kremerstraat 6 Zuivelstraat 7 Wouwsestraat 8 Zuivelplein (Oude Kerkhofstraat 9 Hoogstraat 10 Bosstraat (boven het Vleeshuis) 11 Potterstraat 12 Molstraat I Afgebroken huis t.b.v. de Waag II Afgebroken huis t.b v de aanleg van de Korenbeursstraat III Percelen buiten de Wouwsepoort (globaal aangegeven percelen buiten de poort op Helstede en één op de Weel, nog verder naar het westen. TOTAALCIJFERS. Het totaal aantal belaste percelen bedraagt 227, waarvan in Leuvense penningen een oudere munt) 193, en in de jongere) Brabantse munt 34 percelen. Men zou dus kunnen aannemen, dat het aantal belaste percelen is afgenomen, want Van Loon telde er 264. Het laatste getal klopt echter niet, want als we het inkomensregister van 1359, waarop zijn artikel berust, nog eens overlezen, dan valt het op dat van de genoemde cijnzen er 24 gemeenschappelijk met de H. Geest werden geheven. De daarop volgende 81 percelen worden als "tsheren cinns alleene" aangeduid, zonder dat van hofsteden sprake is. Dit zou inhouden dat er in 1359 slechts 159 tot 240 percelen met hofstadcijns belast waren. Het eerste getal schijnt enigszins te kloppen met de stijging van het totaal aan betaalde hofstadcijnzen volgens de domeinrekeningen. m 11

Periodieken

De Waterschans | 1985 | | pagina 6