Een afvalkuil met scherven van gebruiks- en sieraardewerk uit de periode 1612-1620 10 11 Tijdens de zomer van 1983 stelde de Stichting "In den Scher- minckel" een uitgebreid archeolo gisch onderzoek in naar de sporen van middeleeuwse bewoning langs de Zuidmolenstraat. Het onder zoek werd begeleid door de pro vinciale archeoloog van Noord- Brabant, drs. W.J.H. Verwers. In eerdere nummers van De Water schans werd reeds melding ge maakt van deze opgraving.1 Het uiteindelijke resultaat van dit onderzoek: de informatie over be woning omstreeks het jaar 1000 en over de strijd tegen het oprukken de stuifzand in de dertiende eeuw, kon tot op heden niet worden ge publiceerd.2 Ligging en inhoud van de afval kuil. Tijdens dit onderzoek naar de oudste bewoningssporen van Ber gen op Zoom werden langs de Zuidmolenstraat ook een drietal af- valkuilen ontdekt uit veel jongere periodes: de zestiende, de zeven tiende en uit de negentiende eeuw. Vooral de zeventiende-eeuwse af valkuil leverde bijzonder interes sant materiaal op. Met de midde leeuwse bewoningssporen, waarop het archeologisch onderzoek was gericht, had die afvalkuil niets te maken. Sterker nog, de afvalkuil werd bij toeval ontdekt, waarbij bleek, dat men deze destijds dwars door de middeleeuwse bodemspo ren heen had gegraven. Voor het archeologische onderzoek zou het beter geweest zijn, als de zeventiende-eeuwse afvalkuil nooit had bestaan. Op afbeelding 4 is het opgravingsterrein te zien: de bo dem van de put waarin het onder zoek is uitgevoerd, lag circa twee meter onder het maaiveld. De foto is genomen vanaf de ladderwagen van de gemeentelijke brandweer.3 Zoals op de afbeelding te zien is, tekenen zich op de bodem van de put enkele donkere lijnen en tal van vlekken af: restanten van wan den en ondermeer paalgaten uit de middeleeuwen. Rechts op die foto, DOOR GERRIT GROENEWEG fc iets boven het midden, is een gro te, onregelmatig gevormde, don- keromlijnde vlek te zien: de con touren van de zeventiende-eeuwse afvalkuil. Waarom is juist deze afvalkuil zo interessant? Daar zijn vier redenen voor, namelijk: 1. de vondst van twee fraaie Wanfried-schotels in deze kuil; 2. de inhoud van de afvalkuil kan vrij nauwkeurig worden gedateerd; 3. een groot deel van het gebruiks- aardewerk uit de kuil is van elders aangevoerd, zodat we ons een beeld kunnen vormen van de toen voor Bergen op Zoom belangrijke productiecentra; 4. tussen het materiaal bevonden zich fragmenten van een merk waardige kruik, waarover nog maar weinig bekend is en waarvan tot op heden uit ons land nog maar twee andere exemplaten bekend zijn. De afvalkuil bevatte uitsluitend fragmenten van gebruiks- en sier voorwerpen uit aardewerk of van het harder gebakken steengoed. Voorwerpen uit glas, been, hout of metaal, zijn mij uit deze kuil althans niet bekend. Wanfried-schotels. Tot de meest opvallende verschij ningen onder de vondsten uit de afvalkuil behoren ongetwijfeld twee fraaie versierde schotels, die zijn vervaardigd door pottenbak kers uit de omgeving van het ri viertje de Werra in Neder-Hessen, West-Duitsland (Afb. 3. a-b). Over de herkomst van dit soort schotels en de verspreiding daar van in Nederland, is in één van de vorige nummers van De Water schans uitgebreid aandacht besteed.4 Bij dat artikel werd een kaartje afgebeeld, waarop de ver spreiding van Wanfried- of Werra- waar in ons land was weergege ven. Aan de toen bekende vind plaatsen kunnen er inmiddels een zeven-tal worden toegevoegd, na melijk Breda, Zwolle, Oudeschans, Heiligerlee, Zierikzee en 's-Gravenhage (Afb. 5)5 Ouderdom van de vondsten Een bijzonder prettig aspekt van de Werra-waar is het feit, dat daarop vaak een jaartal is vermeld. Op bei de schotels uit de afvalput (Afb. 3.a-b) staat het jaartal 1612 ver meld. We hebben dan ook reden om aan te nemen, dat de inhoud van de kuil uit 1612 of van kort daarna dateert. Meer zekerheid daarover kan worden verkregen, wanneer ook de andere vondsten - bijvoorbeeld aan de hand van ty pologische kenmerken - gedateerd zouden kunnen worden. Behalve de twee Wanfried- schotels, zijn er ook fragmenten gevonden van majolica-schotels. Majolica is een decoratie-techniek waaruit het latere Delfts aardewerk zich heeft ontwikkeld: op een witte ondergrond van het aardewerk is een blauwe of veelkleurige beschil dering aangebracht. Van de fraaie majolica-schotel met het decor van granaatappels en druiven (Afb. 2e) zijn tal van vergelijkbare exempla ren bekend uit Nederland, maar ook uit Groot-Brittannië.6 Vrijwel steeds dateren schotels met deze beschildering uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw.Ook de tweede majolica-schotel, waarbij de decoratie door een productie fout wat dooreen is gaan vloeien, dateert uit die periode (Afb. 2.f). Uit de Belgische Oostkantons, uit Raeren, komt de bruingeglazuurde steengoedkruik, waarvan slechts enkele fragmenten konden worden verzameld (Afb. 2. h)Op de restanten van de kruis is een doe delzakspeler te zien met de tekst "IEVRIEN:DV: MUS: DAPPER: BLASE..." Van vondsten van dit soort kruiken elders weten we, dat die tekst moet worden aangevuld met: ,N:SO:DANSSEN:DIE: B VREN: ALS: WEREN: SI: RA- SEN". In goed nederlands zou de opdracht aan de doedelzakspeler kunnen worden vertaald met: "Ju- rien je moet flink blazen, dan dan sen de boeren als dwazen". Derge lijke boerendanskruiken, zoals ze worden genoemd, zijn vooral be kend uit het laatste kwart van de zestiende eeuw, maar ze waren tot omstreeks 1630 nog steeds in ge bruik.8 Veel keramiek uit de afvalkuil is af komstig uit Duitsland. Dat geldt ook voor de fragmenten van de drinkkannetjes afgebeeld onder 2.a en 2.b. Dit soort materiaal komt uit het gebied van de Weser in noord-west Duitsland. Deze zo genaamde Weser-waar is kenmer kend voor de periode van 1590 tot 1620.9 De Weser-waar levert daar mee de vroegste einddatum op voor het materiaal uit de afvalput. De vindsten moeten dus afkomstig zijn uit de periode 1612-1620. Mis schien zelfs wel 1613, het jaar waarin het huis Grote en Kleine Linde van eigenaar veranderde. Het was niet gebruikelijk, dat be woners van de Grote en Kleine Linde hun afval op het achtererf begroeven. Zij beschikten namelijk - tesamen met de bewoners van het aangrenzende achterhuis Sint- Huijbrecht - over een gemeen schappelijke gemetselde beerput, een secreet. Dat secreet wordt re gelmatig geledigd, in verband daarmee is ook bepaald dat "de ruijminge ende andere oncosten oock halff ende halff sullen moeten gedragen worden". Na het overlij den van de eigenaresse van de Grote en Kleine Linde, Beatris van Schaick, werd haar bezit in 1613 door haar erfgenamen verkocht. Mogelijk ging de eigendomsover dracht gepaard met de totale ont ruiming van het huis, waarbij ge bruikt serviesgoed, hoe fraai ook, en alle andere niet voor verhuizing of verkoop in aanmerking komen de spullen, in één grote diepe kuil werden gedumpt. Zekerheid daar over hebben we uiteraard niet.10 De Waterschans nr. 1 1988 Het opgravingsterrein aan de Zuidmo lenstraat, achter het pand Potterstraat 22, gezien vanuit het Westen De Waterschans nr. 1 1988 Gebruiksvoorwerpen van circa 1673. Aardewerk uit witbakkende k/ei (a t/m d), idem majolica (e, f en i) en steengoed (g en h.

Periodieken

De Waterschans | 1988 | | pagina 9