i r
28
Vi
29
c
L
'~4'
jl
i it
1TTT
De Waterschans nr
1988
1 2:
c 'a it""
7WJ Gff
r'-':
G 'Sr -
t .^gjS&L
i- K P^Py>. ■ZAZa.SU£.,4
p <&«6w2 /y*s- -« - 6~-4.
/&AW '«WffÉ
8 *~}r lurrSWySt*'
j; '<0.
ZX.JVpc~f.
2. Schetsplattegrond met het bankenplan van de Grote Kerk vóór de ver
woesting in 7 74 7.
Behalve het schip van de kerk is ook een deel van het westelijke dwarsschip
voor de eredienst in gebruik.
Op deze plattegrond, die nadien is getekend zijn de gebruikers van de ver
schillende banken aangegeven: A. de Tuijn, B. de predik stoel. C. de predi-
kants en ouderlinge bank. D. de Diakens bank. E. de goeverneurs bank. F. de
generaels bank. G. de Regeerende Regente. H. de afgaande Regente. I. de
advocate en Sekretaris bank. K. Een vrijje Schippers bank. L. de aider hoog
ste daamens bank. M. de Vreede Regters bank. N. de afgaande Diakens
bank. O. Een Schippers bank. P. Militaire Offisire bank. Q. de kosters bank.
R. de Weesjongens bank. S. de Weesmeijsjes bank. T. de gemeene plaatse
of bank. V. vrouwe stoelen. W. de plaatse voor de daames die daar haar bank
hadden. N.B. de goeverneurs en Regeerende Regente bank zijn van ouitz
overdekt geweest.
Tekening ca. 1750 in de Atlas van Stolk, Rotterdam,
1529 noemt de rentmeester van de
domeinen het Sint Willemskoor; in
1558 zijn in de kerkrekening het
Sacraments-, Sint Crispijns-, het
Sint Dignen (Dimfina)-, het Sint
Cornelis- en het Sint Joriskoor ge
noemd: in 1588 nog het Sint Le-
naartskoor.9 Het betreft hier heili
gen, die in 1400 nog niet genoemd
werden. In de kerkrekening van
1559 is sprake van twintig altaren
waarvoor offerblokken waren ge
plaatst. Ook deze waren voor het
merendeel toegewijd aan heiligen
waarvan de verering in 1400 wel
licht vanzelf sprak, maar voor wier
altaren kennelijk nog geen speciale
schenking was gedaan. De toeloop
van buitenlandse kooplieden kan
ook invloed op de keuze voor
"nieuwe heiligen" hebben gehad.
Het einde van de middeleeuwen
kwam met de plundering van de
kerk en van de altaren op 8 no
vember 1580. Het huis vol devo
ties werd een huis vol verval en
vernieling, waarin soldaten hun
oorlogstuig opsloegen. Niet alleen
uit het "Nieuwe Werck" maar ook
uit het "Oude" kerkgedeelte, waar
op de hervormden aanspraak
maakten, werden stenen gehaald
ten behoeve van de nieuwe
vestingwerken en poorten.10
Een huis voor het Woord
Pas in 1586 begon het herstel en
de inrichting ten behoeve van de
hervormde eredienst. Hierop is in
een vrij recente bijdrage nader in
gegaan, zodat hier slechts geresu
meerd behoeft te worden.11
De hervorming wordt gekenmerkt
door een grote versobering. De
verkondiging van het Woord van
God, zoals dit in de bijbel is vastge
legd, staat centraal; deze verkondi
ging vindt temidden van de ge
meente plaats. De kansel staat
daarbij centraal, soms in het koor,
maar meestal in het kerkschip. De
doopbediening, noodzakelijk om
in de kerk opgenomen te worden,
geschiedt niet meer in een kapel
achterin het kerkgebouw, maar op
een plaats vlak bij of tegenover de
kansel. Het H. Avondmaal wordt
bediend aan een tafel, die niet
hoeft te worden neergezet op de
plek, waar voorheen het hoofdal
taar stond. Door de nadruk op het
horen van de preek zijn vooral zit
plaatsen nodig. De burgerlijke, mi
litaire en kerkelijke overheidsper
sonen krijgen vaste zetels in per
manent opgestelde banken.12
De inrichting van de Grote Kerk te
Bergen op Zoom volgde deze alge
mene lijnen. Het bouwkundige
herstel nam jaren in beslag. In de
jaren 1591-1593 werden nog 32
karren zand, kalk en puin uit de
kerk gevoerd en een vloer van pla
vuizen gelegd. Eerst tegen 1600
kon ook aan de inrichting van het
koor worden gedacht. Dit was met
een muur van de rest van het kerk
gebouw gescheiden. Een bestek uit
dat jaar toont aan, hoe zwaar het
koor in verval was.13
De plaatsing van het Tiengeboden-
bord in februari 1590 markeert de
ingebruikname van het schip voor
de hervormde eredienst.14 Een
"comptoir" aan de kerk is in 1592
ingericht; vermoedelijk in de te
genwoordige sacristie. Ruim tien
jaar later werd het bankenplan vol
tooid en het liturgisch centrum
door een "tuin" van het overige
schip gescheiden. Ook het westelij
ke dwarsschip was bij de ruimte
voor de eredienst betrokken. On
der het genoemde Tiengeboden-
bord zaten de leden van het stads
bestuur en de voornaamste ambte
naren op een gestoelte dat het
koor met het oostelijke dwarsschip
van de overige kerkruimte afsloot.
Het was als het ware een opvolger
van het vroegere oksaal.
Het koor en het aansluitende
oostelijke dwarsschip dienden bijna
uitsluitend als begraafplaats: hier
stonden de grotere grafmonumen
ten van (voornamelijk militaire)
autoriteiten. Deze "heerlyke Graf
tomben van Neederlandsche Hel
den "maakten de trots van de stad
uit. Met name waren bekend die
van de gebroeders Paulus en Mar-
celis Bacx, die van de Schotse ba
ron Edward Bruce en die van de
goeverneurs De Kethulle van Rij-
hooven en Morgan.15 Nog in het
eerste kwartaal van de achttiende
eeuw werd het Avondmaal enige
malen bediend in het koor; in 1722
werd zelfs overwogen, om dit her-
De Waterschans nr. 2 1988
i a
'a'a
A A
t. IT
C o "if
t ulA J.,.SJuL
U TjjvfVi /fV7Tr?rr
h n
Ui il
.Lr
"1—
Sr*—' ~*7K.,r-"
i—j
3. Bankenplan van de Grote Kerk. Ontwerp voor de herinrichting van de kerk
na de verwoesting in 7 747 door David van Stolk. De later aangebrachte af
scheidingen zijn uiteraard niet te zien, maar wel is het duidelijk, dat de voor
de eredienst gebruikte ruimte beperkt zal blijven tot het schip van de kerk.
Tekening ca. 1750 in de Atlas Van Stolk, Rotterdam.
haaldelijk te gaan doen. De kerke-
raad besloot echter, dit voortaan
weer op de "oude plaets voor de
Magistraetstoel", in het westelijke
dwarsschip dus, te laten plaatsvin
den.16
Dat gebeurde in de jaren, dat het
stadsbestuur en de hervormde ge
meente steeds meer werden ge
confronteerd met een wegens ach
terstallig groot onderhoud bouw
vallig geworden kerk. In 1721
werd een bijzondere inzameling ge
houden om uit de opbrengst daar
van buitengewone reparaties te be
kostigen. Deze omvatten het her
stel van het hele hoge dak van de
kruisingtoren tot aan de grote to
ren, de aansluitende daken van de
zijbeuken en schipkapellen, de ge
welven daaronder, de vensters en
de glazen, en de vloeren in dit deel
van de kerk.17
In hetzelfde jaar viel een gunstige
beslissing van de Raad van State in
de kwestie, wie het koor en het
(oostelijke) dwarsschip moesten
onderhouden: de markies en de
republiek, die ieder de helft van de
tienden inden, dienden ieder voor
de helft daarin bij te dragen. Vanaf
1724 bleek vooral de markies on
willig daaraan nog te voldoen. In
een betoog van 20 oktober 1735
meldde het stadsbestuur dat de
kerk veel had geleden van stormen
en onweer, waardoor de beglazing
was vernield en de daken water
doorlieten. Wegens de koude en
de wind kwamen nog maar weini
gen naar de kerkdiensten. Pas in
1739 kende de Raad van State
4000,toe, door de tiendhef-
fers ieder voor de helft te betalen,
echter onder voorwaarde dat men
deze nooit meer lastig zou vallen
om in de onderhoudskosten bij te
dragen.18
De verwoesting van de kerk in
1747 vormde een breuk in de ge
schiedenis. Niet alleen de her
bouw, maar ook de inrichting met
nieuw meubilair werd gerealiseerd
volgens plannen van David van
Stolk. De aanbestedingen daar
voor vonden in 1750 en 1751
plaats. De zeer sober herstelde
kerk was in augustus 1752 gereed
voor de eredienst. Het kerkge
bouw was glasdicht gemaakt, de
stenen vloer gelegd, de "kerkeka-
mer" (vergaderruimten en kan
toor) voltooid, de preekstoel met
de tuin, de kerkeraadsbanken en
de "hoge gestoeltens" (voor de au
toriteiten) en andere bochten, ban
ken en stoelen waren in "den buik"
(het schip van de kerk) geplaatst.
Op 15 oktober 1752 kon men de
kerk plechtig inwijden.19 Het voor
de eredienst gebruikte deel van het
gebouw was nu beperkt tot het
schip: de magistraatsbank stond
onder de scheiboog, die het thans
ongebruikte westelijke dwarsschip
daarvan scheidde. Het koor met
het oostelijke dwarsschip waren
door hekken afgezonderd van de
rest van het kerkgebouw. Het voor
de eredienst bestemde deel noem
de men Preekkerk, de rest Wan-
delkerk.
Al spoedig deden zich acoestische
problemen gelden. De hemel (het
klankbord) boven de preekstoel
werd vergroot en men bracht een
houten beschot aan achter het
"Heeregestoelte". Dat nam niet
weg, dat de magistraat reeds in
1754 weer klaagde over de slechte
acoestiek. Het volgende najaar zijn
gordijnen aangebracht om het gal
men tegen te gaan. Ook dit heeft
niet geholpen; in 1762 werd aan
besteed het "toemaaken of beklee-
den van de drie toogen of openin
gen achter het Heerengestoelte".
Hiermee werden de openingen on
der de drie scheibogen tussen het
middenschip, de zijbeuken en het
westelijke dwarsschip bedoeld. De
ze zijn dichtgemaakt met grenen
houten, parelgrijs geverfde plan
ken, waarin twee toegangsdeu-
20