12 De Waterschans nr. 1 1990 genberg zijn volstrekt niet te ver trouwen: men hoeft daarvoor al leen maar te letten op hoe de Gro te Kerk en het Markiezenhof op die kaart zijn afgebeeld. Ook het aantal huizen per blok komt niet overeen met de archiefgegevens. Betrouwbaarder is wellicht de kaart van Bergen op Zoom en omgeving door Jacob van Deventer zelf (1505-1575). Op deze kaart is het begijnhof duidelijk aangegeven met het inschrift "Baginen" (deze kaart is in 1988 door de gemeente lijke archiefdienst Bergen op Zoom opnieuw uitgegeven). Het begijn hof wordt hierop als een soort vijf hoek afgebeeld met de kerk mid den in. Rond het terrein zou een gracht ge graven zijn8 en een stenen muur gebouwd9 omdat de begijnen vol gens hun regel in afzondering be hoorden te leven. Een gracht rond het hof lijkt echter onwaarschijnlijk, aangezien die niet op betrouwbare kaarten voor komt. Aan de oostzijde lag de Moervaart of turfvaart, die later Zoom is genoemd, aan de zuidzij de de stadsgracht. In de muur bevonden zich twee poorten: de minst belangrijke, waarheen uit de Steenbergse poort een weg leidde langs de vesting gracht.10 stond aan de noordkant. De hoofdingang, waarbij het huis stond van de portierster, was gele gen tegenover de Verloren-cost- poort.12 die ook wel werd aange duid als de Begijnenpoort.13 Begijnhuisjes Deze waren meestal door de begij nen op eigen kosten gebouwd of gekocht. Het onderhoud er van was voor rekening van haarzelf. Arme begijnen woonden in een steetje, een kamer of een gedeelte van een huis. Met zo'n "steetje" werd zeker geen boerderij bedoeld, maar een plaatsje, een plekje, een hoekje in een kamer; rijkere begij nen hadden een geheel huisje. Huisraad en meubilair in de huisjes waren steeds zeer eenvoudig. Kenmerkend was dat begijnen niet als communiteit leefden maar indi vidueel; ze woonden, kookten en aten apart. Daarom is er ook geen sprake van een klooster maar het was zeker ook niet een gewone stadswijk. Als we over het aantal huisjes in het Bergse begijnhof spreken heb ben we het over het hof dat er in Plattegrond Jacob van Deventer (detail), 1560. ieder geval in 1526 was. Er was immers reeds in 1429 een begijnhof te Bergen op Zoom14 dat nadien is verplaats.15 Er zou den toen reeds begijnen gewoond hebben in het Vrijthof aan de Ro zemarijnstraat en later nog op het terrein van het Sint Margrieten klooster. Kennelijk was dit te klein en moest er naar een ruimer com plex worden uitgezien. In 1526 telde het Bergse hof 53 huizen, waarvan 11 niet waren be woond. Het grootste aantal, 36 huisjes, was ingericht voor één per soon, en hiervan waren 13 wonin gen bestemd voor niet bemiddelde zusters. Zes huizen waren ingericht voor meerdere bewoonsters, en wel: twee voor drie, één voor vier. een ander voor vijf en nog een der de voor zes personen: het grootste huis kon acht personen herber gen. 16 Zeker is dat in 1550 er in de om sluiting van het hof ook woningen voor wereldlijke personen ston den. Op vele begijnhoven kwamen immers ook de zogenaamde "vrij- woningen" voor: welvarende bur gers of geestelijken bestemden hun huis of een complex van kamerwo ningen voor de huisvesting van een aantal, arme mannen en vrou wen. Zij hadden dan een gratis huisvesting. Dit soort woningen kwamen in on ze streek ook voor. Het ging veelal om kamers of kameren, die onder de naam Godskameren door de markies of anderen aan minder be deelden gratis ter bewoning wer den afgestaan. Dit soort woningen kwamen in de begijnhoven voor, maar ook in de steden. Er was niemand speciaal belast met de leiding van de bewoners. Meestal was er een fonds voor het onderhoud van het gebouw, maar de bewoners moesten zelf in hun levensonderhoud voorzien. Conventen Dit waren huizen met ene eigen bestuur en eigen goederenbezit, in het begijnhof. Hierin woonden een aantal begijnen, meestal 8 tot 12, onder toezicht; dikwijls waren het nieuwelingen. Maar er woonden hier ook begijnen samen die een onvoldoende inkomen hadden; ze leefden er kosteloos naast de fami lieleden van de stichters, voor wie ze als tegenprestatie dan wel iedere dag moesten bidden! Het leven in zo'n convent was dik wijls minder individualistisch; het De Waterschans nr. 1 1990 leek meer op het leven van kloosterlingen. Het motief om in conventen te willen leven was vaak ook religieuzer van aard1, dan dat van de individueel wonende begij nen. Wellicht stonden eerstge- noemden meer onder invloed van de Moderne Devotie. Een convent had meestal een eigen conventmeesteres. Er was sprake van een gemeenschappelij ke huishouding; iedereen moest kostgeld betalen. Ook het Bergse begijnhof heeft diverse conventen gekend. Zo bevond zich hier het convent Coelgeenes. Een kanunnik van de collegiale kerk. Meester Willem Colgeenens- zoon,18 gelicencieerd in de rech ten,19 zelf Bergenaar van geboor te, liet, toen nauwelijks het begijn hof bestond, op eigen kosten bin nen het hof een huis bouwen voor de verzorging en verpleging van bejaarden.20 De grondslag van dit convent is waarschijnlijk gelegd door zijn zus Beatrix.21 Naar de stichter en weldoener werd de inrichting "convent Coel- geenens, opt Begijnhof"22 ge noemd. Ook de Coelgenestraat (de schrijfwijze is volgens raads besluit 1 Augustus 1930: Coelge- nenstraat; er zijn in Bergen enige foutieve naamborden geplaatst) herinnert dus nog enigszins aan het Bergse begijnhof. Het betrof hier een convent met ook eigen in komsten. Het Everdeys convent was een convent waar "schamele" kinderen28 een onderdak von den;24 deze "schamele" kinderen waren overwegend schoolkinde ren.25 De stichter Simon Everdey was schepen van Bergen, o.a. in 1747.26 Een ander huis was gesticht of rij kelijk begiftigd door een lid der fa milie Crompvliet. Waarschijnlijk was deze weldoener Claes van Crompvliet, in 1517 de man van Clara Coelgeenens, zus van Jan Coelgeenens. In 1580 werden de inkomsten van dit convent toege zegd aan het stedelijk arm bestuur.2' Infirmerie In een begijnhof bevond zich heel vaak ook een infirmerie; een ge bouw voor zieke en arme begijnen. Dikwijls stond er eerst zo'n infirme rie en ontstond later het begijnhof er rondom. De zieken in de infirmerie waren verplicht dagelijks wat "kantwerk" te doen; bovendien moesten ze da gelijks voor hun weldoeners bid den, waarvoor ze 's avonds in de kapel samenkwamen.28 De arme begijnen deden het werk in een infirmerie. Het vermogen van zo'n ziekenhuis was meestal gescheiden van dat van het begijn hof. Aan vele infirmeriën was een boer derij verbonden vooral voor de voorziening van melk en vlees, maar niet overal waren dergelijke boerderijen echter rendabel.29 Van het begin af aan was in het Bergse begijnhof een huis ingericht als infirmerie; in 1504 wordt hier in ieder geval uitdrukkelijk van gesproken.30 In de volkstaal sprak men ook wel over "fermerie".31 Het betrof een woning voor zwak ke en zieke begijnen, maar ook voor tijdelijke kostgangers, de zo genaamde commensales. Het had eigen inkomsten en bezittingen, waarvan de eigendoms-akten in het cartularium bijeengebracht zijn onder het hoofd: "brieven toebe- hoorende den cranken van den be- gijnhove". Hiertoe zal ook behoord hebben een huis voor besmettelijke zieken. Dit huis wordt in 1580 op gegeven als het "pesthuis". Kerk Een begijnhof had meestal een eigen kerk, die werd bestuurd door een pastoor en dikwijls nog door kapelaans. Bleven namelijk elders de begijnhoven in het parochiever band, in de Zuidelijke Nederlanden werden zij uit de bestaande paro chies gelicht en gemaakt tot zelf standige parochies onder een be gijnpastoor.82 Begijnen onttrokken zich meestal aan de zielzorg door de parochie geestelijkheid: ze richtten zich daarvoor tot kloosters, zoals tot de predikheren, de minderbroeders en de cisterciënzers. Vele begijnen zijn later ook tot die kloosterorden overgegaan. Het waren juist de kloosters die stimuleerden dat de overal in de stad verspreide begij nen in begijnhoven bij elkaar gin gen wonen. Vanuit de kloosteror den werd ook dikwijls de pastoor van het begijnhof aangesteld. Een begijnhof kon een "zelfstandi ge" parochie worden of men bleef tot de stadsparochie behoren. Feit is dat vele begijnhoven op den duur een eigen kerk en pastoor hadden. Men moest de pastoor dan van een goede woning voor zien en hem een voldoende inko men verstrekken. Hij mocht niet binnen het hof wonen; vaak woon de hij dicht bij de toegangspoort. De kerk van het Bergse begijnhof kwam in de zomer van 1498 gereed83 en de bisschop van Luik werd uitgenodigd deze in te wij den.34 Voor deze consecratie had deze bisschop op 5 november machti ging verleend aan zijn wijbisschop. In die brief had hij een krachtig protest gericht tegen het eigen machtig optreden van het Bergse kapittel, daar dit buiten zijn voor kennis bepalingen had gemaakt over het bestuur van het begijnhof. En uitdrukkelijk verzekert de bis schop, dat het verlof tot consecra tie niet een erkenning en goedkeu ring van die bepalingen beteken de.35 Over de kerk zelf is weinig bekend omdat de betreffende documenten verloren zijn gegaan. Zeker is wel dat de kerk een eigen kerkbestuur had. Er was sprake van een Onze Lieve Vrouw-altaar36 en een begraaf plaats rondom de kerk. Begijnhofscholen Vele begijnhoven hadden ook scholen voor kinderen. Het aantal kinderen op zo'n school kon sterk variëren. Zo had de school te Ant werpen 67 jonge meisjes in 1526 en die in Diest had later 108 kinde ren. Steeds was er toestemming van de wereldlijke overheid nodig om zich met de opvoeding en on derwijs van kinderen te mogen be zighouden. We spraken reeds over het Ever deys Convent voor schoolgaande "schamele" kinderen. Het is niet duidelijk of het hier om een tehuis voor kinderen ging die elders naar school gingen of dat het in feite toch ook een schooltje was. Kluizen Begijnen vertonen een sterke ver wantschap met de zogenaamde re- clusen, waarvan de kluis in een be gijnhof nog een zichtbaar overblijf sel was. Die reclusen vormden, vergeleken met allerlei middeleeuwse groepe ringen, een zeer opmerkelijke groep. Ze lieten zich in eenzaam heid opsluiten en zagen van ieder verkeer met anderen af; sommigen lieten hun kluis geheel dichtmetse- len (op een paar vensters na!). In tegenstelling met de eremieten (kluizenaars) die een vereenzaamd leven in de woestijn opzochten of

Periodieken

De Waterschans | 1990 | | pagina 12