Mannen in ijzer 22 23 door: DRS. N. GROSFELD 't Was een mooie herfstmorgen. Stemmig bescheen de morgenzon de bruinende bladeren in de bo- menkruinen. De ijle mist, welke voor een lange nacht de natuur toegedekt had, werd verjaagd en trilde op, hoger van de aarde, als opgezogen door de gulden stralen pracht. Eentonig boemelt de trein van Roosendaal naar Bergen op Zoom. Onwillekeurig schiet me een wijsje in op de maat van: een, twee. drie vier, een, twee. drie vier. In de verte duikt Bergen op Zoom op. De hoge schoorstenen der Spiritus- en Suikerfabriek pijlen de lucht in, als spottend met het nietig mensengedoe beneden hen. De stad nadert. Een ruk, vooruit, uit de coupé, de controle voorbij en we zijn buiten. Een tegenstelling met de drukte rond het station vormt de Stations straat, stil, bewust van haar kracht en die harer bewoners. Doch haasten wij ons naar ons doel: de fabrieken der firma Assel- bergs. Wie zou vermoeden, dat onder de rook der Suiker-en min der aangenaam geur der Spiritus fabriek, nóg zo'n industrie verbor gen was? In de Lindenbaan liggen de fabrie ken: zwarte, massieve gebouwen. Het motorengeraas uit de machi nekamer verraadt de drukte daar binnen." Zorgvuldig waren de woorden van deze ontboezeming afgeplakt in een cahier, dat mijn vader in 1925 begon te vullen met een beschrij ving van de bedrijven van Assel- bergs aan de Lindebaan. Hij was toen 18 jaar en net aangenomen als volontair. Meer dan 40 jaren zou zijn leven verbonden blijven met een bedrijf, dat van grote bete kenis was voor de sociaal-econo mische ontwikkeling van Bergen op Zoom en omgeving. U kunt zich mijn historische interesse dus voor stellen. Maar ook een bedrijf, dat geleid werd door mannen van betekenis. Oud-stadsarchivaris Korneel Sloot- mans heeft in 1969 een studie ge wijd aan Arnoldus Asselbergs, de grondlegger van de bedrijven. Van zijn onderzoek kon ik voor dit artikel gebruik maken, daarnaast moest ik blindelings kunnen ver trouwen op wat in mijn eigen doc toraalstudie was vastgelegd. Toen, tussen 1964 en 1967, waren de bedrijven aan de Lindebaan nog in volle werking. Ik had de volle me dewerking van wat men zelf "de vierde generatie" noemde en kon vrijelijk beschikken over de archie ven. Archieven, die korte tijd later werden vernietigd omdat het be drijf gesloten werd. De aantekenin gen van toen nog eens controleren was dus niet meer mogelijk. Toen het organiserend comité me voor deze taak uitnodigde heb ik me daarom nogmaals aan de stu die gezet. Ik zal proberen u het beeld te schetsen van een paar "mannen in ijzer" en hun bedrijvig heid in Bergen tot Johannes P.J. en Wilhelmus A.E.F. behorend tot de derde generatie. Het eeuwfeest van 1941 is mijn eindpunt. Over de tijd daarna zou zeker ook een verhaal te vertellen zijn, al zou dat triest aflopen. In de jaren '70 gingen de bedrijven van Asselbergs een fusie aan met een andere Bergse gieterij, "de Hol land". Daar was toen zakelijk be zien alle reden toe. In de jaren '80 kwam het trieste eind met de over gang van een hypermodern be drijf, waarin tientallen miljoenen door de overheid waren geïn vesteerd, in Engelse handen. En daarmee kwam óók een eind aan de naam Asselbergs in de vader landse gieterijwereld. Volgend jaar zouden de bedrijven, waarover we nu gaan praten, hun 150e verjaar dag hebben gevierd! Dat mocht niet zo zijn. Maar dat is geen reden om hek-verhaal niet te vertellen. Stichting Negen jaar lang hadden Neder landse troepen na 1830 in de ste den en dorpen van het zuiden waakzaam de wacht gehouden. Dat kostte schatten en leidde tot een enorme staatsschuld. Toen de problemen met België eenmaal waren opgelost (in 1839) heerste er dan ook armoede en was bede ling een veel voorkomend ver schijnsel. Ook in het garni zoensplaatsje Bergen op Zoom, waar wat jaren later 1400 inwoners twee maal per week brood en turf uitgereikt kregen. Op een totale bevolking van 7500 een schrikba ren hoog aantal. Een van de zonen van de stamva der der Bergse Asselbergsen, Ar noldus, is dan als koopman in aar dewerk en lompen actief en kenne lijk niet van zins om zich bij de be roerde omstandigheden neer te leggen. Hij moet in zijn zaken suc cesvol zijn geweest want samen met een andere koopman in lom pen, Van der Hoeven, koopt hij in 1840 enkele percelen grond, gele gen aan de oude Lijnbaan tegen het bastion Belvédère. Samen ook vroegen ze het ge meentebestuur toestemming om in de gebouwen, die op die percelen stonden een smederij te mogen oprichten. Dat werd toegestaan, en als "gepa tenteerde smeden, kachelmakers en winkeliers" slagen ze er in de le verantie van kachels aan het ge meentebestuur binnen te halen. Ze waren daarmee kachelmaker Geers, die al in 1834 begonnen was, te vlug af. Maar 12 kachels leveren natuurlijk geen winst op. Arnoldus reist heel wat af en legt tijdens die reizen waarschijnlijk contacten met Belgi sche ondernemers in de ijzerin dustrie. Aan de periode van Wil lem I (1814-1830) hadden de Bel gen in ieder geval een goed ont wikkelde ijzerindustrie overgehou den, met een modern hoogoven- en gieterijbedrijf. Dat ontbrak in Nederland volko men. Gietwerk voor hun kachels kwam eerst waarschijnlijk uit de Achterhoek, maar spoedig ook uit België. Arnoldus moet begrepen hebben, dat er voordeel te behalen was met het beginnen van een eigen gieterij. Op 16 november 1847 krijgen de ijzersmeden Van der Hoeven en Asselbergs dan ook toestemming om op de in hun bezit zijnde terreinen een ijzergieterij te beginnen. En in dat bedrijf deed één jaar later de eerste stoommachine zijn intre de. Dat bewijst, dat de beide on dernemers de techniek van het gie ten, waarbij lucht in de koepeloven dient te worden geblazen, in elk geval kenden. Of ze over een ge degen vakkennis van het gieterijbe drijf beschikten mag worden be twijfeld als we zien dat ze op 29 no vember 1850 een contract aan gaan met Adrian Servais Cosijn, een 26-jarige Belg uit Ath, in het Waalse industriegebied. Voor vier jaren zou hij bij de nieuwe gieterij werkzaam blijven. Het werden er 22. Deze Cosijn was om meerdere re denen een boeiend man. Hij werd de grondlegger van de ijzergieterij en in Breda, waarheen hij in 1872 vertrok, maar bovendien is aan zijn onderricht in het gietersvak aan Bergenaren een hele reeks uitdruk kingen in een typisch jargon te danken. Zoals de uitdrukking: "gif me d'n soufflée 'ns" staat voor: "geef me de blaasbalg eens". Tot ver na de Tweede Wereldoorlog waren dergelijke uitdrukkingen aan de Lindebaan ieder bekend. De gegoten kachelonderdelen wer den in de winkel verkocht. Kenne lijk liepen de zaken goed: in 1852 volgen al uitbreidingen aan de gie terij. Van oorsprong handelaar in lom pen was Arnoldus intussen tot het inzicht gekomen dat er een markt was voor kunstwol. Dat vereiste, modern en machinaal aangepakt, naast vergunningen ook investerin gen. Daarom wordt broer Anthoni- us, eigenaar van een handel in ge distilleerd, voor deze nieuwe on derneming aangetrokken. Ook Van der Hoeven doet aanvankelijk mee, trekt zich dan terug en zo starten Arnoldus en Anthonius sa men op 27 oktober 1852 deze kunstwol-onderneming. We zou den het echter over de gieterij heb ben en laten het daarom bij de ver melding van deze nieuwe zakelijke activiteit. Produkten Uit de veelheid van produkten van de gieterij zou een bloemlezing sa men te stellen zijn. Van kachels via kelderramen tot harken en muur ankers. Ook loonwerk wordt een speciali teit, zoals draaiwerk voor derden. Gespecialiseerd is het bedrijf echter in onderdelen voor machines die agrarische produkten verwerken. Zo levert het bedrijf de schalen voor het stampen van de meekrap, de gegoten messen, ijzeren helmen en kaken voor de vuurhaard van de meekrapstoven. Dat was tech nisch moeilijk werk, waaraan hoge eisen werden gesteld. Ook onder delen van molens ter verwerking van koolzaad, ja zelfs een werktuig om tabakstelen te bewerken komt in het produktieprogram voor. Spoorwegen en parochies leren het bedrijf kennen als leverancier voor gietwerk: bijna alle kerken van het bisdom Breda werden na 1853 door de gieterij van kerk ramen voorzien. Vakbekwaamheid en zorg voor het gietwerk vestig den de naam van het bedrijf in de hele Zuidwesthoek van Nederland. De kachels blijft Arnoldus trouw. Zelf spreekt hij met warmte over "een goede kachel met koperen lijsten, koperen knoppen en kope ren tuil met vergulde koperen hek kens om de buis voor de prijs van 16, "En het kon nog duurder, tot 26,toe. Cijfers In die tijd werden statistische gege vens verzameld noch verwerkt. Cijfers over grondstoffenverbruik of produktie zijn dan ook niet te ge ven. Het zegt echter wel iets, wan neer in 1854 het aantal werklieden van 24 terugvalt op 14. Bekend is, dat de prijzen van ijzer en kolen, waarvoor hier in Nederland altijd een invoersaldo bestond, in 1854 sterk gaan stijgen. Dat kan tot een produktievermindering hebben ge leid. Het aantal werklieden blijft tot in de jaren '60 rond de 16 schom melen, de wat mindere gang van zaken in de gieterij betekent echter niet, dat de kans op aankoop van het huis "London" in de Lieve Vrouwestraat gemist werd. Hier heen verhuist Petrus Johannes de administratie van alle ondernemin gen van zijn vader Arnoldus. Bo vendien werd het huis ijzerhandel. In 1864 lijken nieuwe ontwikkelin gen op handen te zijn. Arnoldus koopt dan enkele pakhuizen, huis jes, loods en moestuin aan de noordzijde van de Lindebaan en tegenover de gieterij gelegen. Tussen Arnoldus en zijn broer An thonius heerste onmin. Mocht die zijn weerslag hebben op hun geza menlijke activiteit in de kunstwol, dan wilde Arnoldus de ruimte heb ben om voor zichzelf te beginnen. Zakelijke activiteiten Het valt op, dat Arnoldus in zijn administreren noch in zijn bedrijfs voering de zaken gescheiden houdt. Hij slaagt erin een stuk vestinggrond van de minister van oorlog in recognitie te krijgen. Hij breidt daarop de ijzergieterij uit, nadat hij van Gedeputeerde Staten vergunning had ontvangen "tot oprichting ener nieuwe ijzergieterij, beenzwartbranderij en kunstwolfa- briek". Het is dan zomer 1865. Tot in het najaar werd hard gewerkt aan de nieuwbouw (er werden ook De Waterschans nr. 2 1990 De stichter onzer bedrijven Arnol dus Asselbergs. De Waterschans nr. 2 1990 De fabriek aan de Lindebaan in 1848.

Periodieken

De Waterschans | 1990 | | pagina 4