POTJESKERMIS IN BERGEN OP ZOOM 70 blijven met mijn nichtje. Wij kon den in de zomer niet we waren in de weg. Ook in de winter mocht je niet naar huis, alleen met de kerstvacantie, want, zeiden ze: 'We kunnen dat bed niet vrij houden een half jaar'. Dus wij moesten er winter en zomer zijn. Toen zei iemand tegen mijn vader: 'In Heel, bij Roermond, daar is een goedkopere'. Nou, dat verschil heb ik wel gezien hoor. Die ene was netjes en deftig, die in Heel was ar moedig. Dat was een school voor kinderen die geen vader of moeder meer hadden, voor weeskinderen. Daar kreeg je de kleren van de kostschool, de schoenen van een ander kind. Het staat er nog, 'Klein Bethlehem' heette het. Mijn broer zat daar vlak bij, in 'St Anna'. Ik weet nog goed, dat ik daar de eer ste avond, nadat we een tijdje thuis waren geweest, erg lag te huilen. Toen zei die non tegen mij: 'Als je je mond niet houdt dan moet je maar op de gang gaan liggen'. Nou, in plaats van dat ze de arm rond je slaan'. Ik heb daar veel ge huild de eerste dagen, ik had zo'n verdriet. Ik was die armoe niet ge wend. Dat heb ik mijn ouders nooit kunnen vergeven hoor, al waar deer ik het, dat ik zo goed heb le ren lezen en schrijven. Anders was ik dom gebleven. Toch betreur ik het, dat ik van mijn zeven tot mijn veertien naar de kostschool ben gegaan. Tegenwoordig vind ik het allemaal veel beter. De kinderen gewoon thuis. Eigenlijk hebben we geen leuke jeugd gehad'. De vooroorlogse jaren Van die zorgen bevrijd verliet Hele na Roels op haar veertiende jaar de kostschool. Tot het uitbreken van de oorlog in 1939, begon toen het kermisleven, met al zijn wissel valligheden. Vooral de leuke mo menten zijn haar bijgebleven. En kele daarvan willen we u niet ont houden. Wanneer het kermis was in Oud- Vossemeer trok de bevolking van het eiland Tholen daarheen. Er werd gedanst in de cafés tot diep in de avond. Met de draaimolen stond Roels voor het stadhuis en tegen sluitingstijd van de cafés kwam de burgemeester met de plaatselijke 'pliesie' kijken of men zich wel aan de sluitings-tijd hield. Dan was het zaak voor vader Roels om zijn slag te slaan. De cafébezoe kers in zijn draaimolen vangen en ze zo lang mogelijk vasthouden. Helena: 'Mijn vader was een beetje gehaaid. Hij ging dan met de bur gemeester staan praten, en onder tussen verstreek de tijd. Want wij moesten natuurlijk ook stoppen. Het was dan altijd druk in de draai molen en die kwartjes en dubbelt jes konden we goed gebruiken. Als ze dan vroegen het licht uit te doen dan deed mijn broer dat. En on dertussen mijn vader maar praten met de burgemeester, dat die niet op zijn horloge zou kijken. Je moet het ijzer smeden als het heet is'. Van bezwaren of verzet tegen de kermis is Helena weinig bekend. Zeker niet in Bergen op Zoom. Dat was wel anders ten aanzien van vastenavond, herinnert ze zich. Daar kon pastoor van Eekelen nog al eens tegen tekeer gaan. Wat wel gebeurde was, dat vervelende jon gelui soms schade toebrachten aan de molens. Zo werd in een dorp in Brabant het zeil van de draaimolen in brand gestoken. Tot woede van de bevolking overigens. Er werd een collecte gehouden om bij te dragen in de herstelkosten. Na de reparatie vond het volgende voor stel plaats: 'De draaimolen was ge maakt toen, en toen gingen al die jongens, dat was ook op een dorp, van die hengsten allemaal, die boerenhengsten gingen er allemaal tegelijk op. En er op dansen terwijl ze zongen: 'De mallemeulen is ge makt, we zullen dansen tot ie krakt'. 'Wat kun je doen tegen zo'n heel dorp? Mijn vader zei, dat hij nooit meer naar dat rotdorp zou toegaan'. Soms werd ze ook wel eens geconfronteerd met de scher pe sociale scheidslijnen die in het Nederland van voor de oorlog bestonden. Een pronte jonge meid als Helena had nu eenmaal veel belangstelling van het jonge man volk. Naarmate ze ouder werd rea geerde ze scherper op laatdunken de opmerkingen, die vaak van vol wassen zijde kwamen. Vroeger was ze zich van die onaangenaam heden niet bewust, in Groningen wel. Daar hielp ze een kermis lang in de vliegtuigbommetjestent van Frans Vale. Er groeide vriendschap met een jongen, een student, die nog bij zijn moeder thuis woonde. Elke dag kwam die zijn kwartjes of feren. Vraagt hij op een avond: 'Lenie, weet je wat mijn moeder zei? Ze zei: Die meiden deugen geen een van allen'. Dat was voor Helena aanleiding om te antwoor den: 'Ze zal misschien wel eens ge lijk hebben'. Dat het met de vriend schap uit was laat zich raden. De student kwan nog wel naar de ker mis, maar voor Helena was zoveel stommigheid reden zich te beper ken tot het innen van zijn kwartjes. Voor Frans Vale. Het moet in een Zeeuws dorp ge beurd zijn tijdens het afbreken van de zweefmolen. Vader Roels was ziek, er heerste personeelsgebrek. Zoals altijd bij het afbreken en op bouwen van de molens stonden ook nu weer een aantal oude baas jes bol belangstelling de werkzaam heden te volgen. Haar verhaal over wat er gebeurde volgt hier in haar eigen woorden: 'Mijn broer zei me te gaan helpen met het oprollen van het zeil bovenop de zweefmolen. Je moest dan op de dwarsleggers gaan staan en het zeil telkens een legger oprollen. Na de laatste legger liet men het opgerol de zeil aan een touw zakken. Daar na werd het in een grote zak opge borgen. Toen mijn broer zei dat ik moest gaan helpen durfde ik met een trapke wel naar boven. Over stappen op de leggers durfde ik ook. Maar naar beneden komen durfde ik niet meer. Ik was bang, ik durfde niet meer van die hoogte af te komen. Toen zei mijn broer: 'Doe dat eind touw maar om je lijf'. Dat touw ging dan over de legger, ze zouden me dan laten zakken. Toen droegen de meisjes nog geen lange broeken. Ik heb me daar wat geschaamd in dat dorp hoor. Ik was blij dat de kermis afgelopen was. Want ik hing aan dat touw, terwijl de zware zak met het zeil er in op de grond stond. En ik bleef dus daar hoog hangen. Inplaats van dat ze die zak nou oplichtten'. Ik hing daar maar, in m'n broeks- ke, met al m'n goed omhoog. M'n armen waren helemaal kapot. En zij beneden maar lachen, want het was zo'n komiek gezicht. Nou, ik heb er lang aan gehangen, het was helemaal rood onder m'n armen. En heel dat dorp stond overeind. M'n vader is er wel kwaad om ge weest. Als de kermis nog had moe ten beginnen, was ik, denk ik, niet op die draaimolen gaan staan'. De jaren van de tweede wereld oorlog De Duitse bezetter vorderde in het begin van de oorlogsjaren het pak huis aan de Antwerpsestraat. Het kermisbedrijf stond in 1940 stil, al het materiaal van Roels was dus in dat pakhuis ondergebracht. Dat moest er allemaal uit. De toen drie en zeventigjarige Hendrik Roels was in Paniek. Waar moest hij met zijn materiaal heen, wat zou de toekomst brengen? Tot grote spijt van Helena werd twee jaren later alles verkocht aan kopers uit Lim burg. Het pakhuis werd eerst als paardestal gebruikt, later als gara ge, compleet met smeerkuil. Geen cent ontving hij voor het ge vorderde. Toen de verkoop plaats vond, in 1942, was de voor naamste reden voor vader Roels, dat de Duitsers hem ook zijn pak- wagens zouden afnemen. En dan zou hem van al die jaren hard wer ken niets overblijven. Helena vindt nog steeds, dat de verkoopprijs veel te laag was. 'Die mensen zijn er na de oorlog rijk mee gewor den', is haar vaste overtuiging. Duisternis viel al gauw over het kermisbedrijf. Mocht er eerst nog wel gewerkt worden tot het donker werd, ook dat hield spoedig op. Angstige jaren braken aan. Jaren, die Helena Roels het verdriet brachten van het overlijden van haar moeder en de zorg voor haar vader. Ze woonden in de eigen woonwagen, van het geld dat de verkoop van hun roerend bezit had opgebracht. Met de komst van de Canadezen in oktober 1944 brak een nieuw tijd perk aan in het leven van de toen negenentwintig jarige. Via haar zuster die aan de Zuidsingel woon de kreeg ze kennis aan een Engels militair. De Bergenaren die de be vrijding hadden meegemaakt we ten ongetwijfeld nog dat de vracht wagens van de Canadezen en En gelsen vooral geparkeerd stonden onder de bomen van de brede sin gels. In december 1944 vroeg de burge meester de bevolking van Bergen op Zoom om wat extra aandacht voor de bevrijders. Het zou gauw Kerstmis worden, wat huiselijke warmte zou hen goed doen. Aan de Zuidsingel, bij de zus van Helena, werd aangebeld. Een En gelse soldaat vroeg om wat warm water om zich te scheren. Uitgeno digd om binnen te komen, vroeg hij of ook zijn vriend van het war me comfort binnen gebruik mocht maken. Dat mocht, probleem was alleen dat er ineens vijf soldaten op de stoep stonden. Maar ook dat werd opgelost. En een van die vijf, vertelt een nog lieftallig blozende Helena Roels, zou er korte tijd later voor zorgen, dat haar naam veran derde in Macintosh. Ze vertrok daarna naar Engeland, vanwaar ze, na de dood van haar man, terugkeerde naar Bergen op Zoom, de stad waar al zo lang de kermismensen hun winterkwartier vinden. DOOR: CEES VANWESENBEECK Er werd vroeger in Nieuw- Borgvliet en op het Fort een kleine kermis gehouden onder de naam 'Potjeskermis'; er zullen nog ge noeg mensen zijn in de stad, die zich deze kermis herinneren. Het was een wijkgebonden kermis, waar veel sociale contacten wer den gelegd en onderhouden. Een groot buurtfeest, waar de meeste wijkbewoners aan deel namen. Waar de naam 'potjeskermis' pre cies vandaan komt is niet met ze kerheid te zeggen; de naam is in ieder geval niet typisch Bergs. In woordenboek Van Dale wordt als verklaring opgegeven: een jaar markt, waar men aardewerk ver koopt. De Potjeskermis kwam op meer plaatsen in Nederland voor. Ik ga er vanuit dat de Bergse va riant ook in oorsprong het karakter van een markt heeft gehad. Dat blijkt ook uit de lijsten van verpach tingen van de staanplaatsen: er werden niet alleen echte kermisat tracties geplaatst, maar ook markt kramen met speelgoed, snoep en huishoudelijke artikelen. Vergelijk baar met de tegenwoordige Putse Kermis, maar uiteraard veel klei ner. De naam 'potjeskermis' kan ook verwant zijn aan het spreek woord 'er een potje van maken', in de zin van 'een rommelig geheel'; vergelijk de term 'potjeslatijn', dat staat voor een slecht gebruik van het Latijn. Een potjeskermis is dan geen echte kermis met grote attrac ties, maar meer een kermis-achtige markt, waar handelaren hun kraampjes hadden en verenigingen zich presenteerden. De Potjeskermis in Bergen op Zoom is vermoedelijk in het begin van deze eeuw van start gegaan op een braakliggend stuk grond in de wijk 'het Fort'. Uit de verpachtin gen van de staanplaatsen weten we dat de kermis plaats vond op een terrein bij de Stalenbrug, vlak bij de Prins Hendrikstraat en Ko- ninging Wilhelminastraat. Nog in 1932 gebeurde dat voor een deel op partikuliere terreinen. De eige naars van die grond (de heren Bastiaanse, Van Oosterbosch en De Graauw) ontvingen in ruil voor het ter beschikking stellen van hun terrein de helft van de pachtsom van de staanplaatsen; de andere helft ging naar de gemeente. In de jaren dertig was de omvang van deze kermis het grootst: maar liefst 22 attracties, de ijs-, snoep- en speelgoedkramen meegerekend. Er stonden bijna alleen plaatselijke kermisvakgenoten, zoals Vale, Roels en Janvier. Vale stond er met drie attracties: een zweefmo len en twee 'vliegbommen- sporttenten' (wat dat ook mogen zijn), Dauphin met een lucht- schommel en een schiettent en H. Roels met een draaimolen.1 De Potjeskermis werd oorspronke lijk gehouden op de zondag en maandag na Pasen. De scholen hadden dan nog vakantie. In 1939 zag het er even naar uit dat de ker mis geen doorgang kon vinden, maar de caféhouders van het Fort, die bang waren een goede omzet te missen, verzochten het gemeen tebestuur om de uitgestelde kermis toch door te laten gaan. De kermis exploitanten bleven niet achter; op 23 en 24 april ging de kermis als nog door. Een door de caféhou ders te organiseren publiekshal mocht niet doorgaan. In 1951 wer den de data van de kermissen in Bergen gewijzigd, waarbij ook de De Waterschans nr. 4 1991 De Waterschans nr. 4 1991

Periodieken

De Waterschans | 1991 | | pagina 8