20 r De Waterschans nr. 1 1992 Afb. 3. De Bergse poorter genoot uitsluiting van de pijnbank. De pijnbank was een gebruikelijk instrument om de beklaagde een bekentenis af te dwingen. Hierbij zijn ondermeer aanwezig: de rechter (met de roede) en een griffier. Foto: K.B. Bureau NCRD. uitstrekte) aangeduid als een hoge heerlijkheid. De opkomst van de steden De opkomst van de steden zorgt voor een cruciale wijziging in de ju risdictie die tot dan toe gekenmerkt werd door het verband tussen grondbezit en rechtsbevoegdheid. Deze koppeling werd doorbroken doordat een aantal formele be treffende de toepassing van het recht) en materiële rechten niet meer aan grondbezit maar aan poorterschap werd ontleend. Het zwaartepunt van de stedelijke ont staansgeschiedenis in de Nederlan den ligt in de dertiende en veer tiende eeuw. Een belangrijke factor hierbij vormde de toename van de handel en de opbloei van de in dustrie. Door de verwerving van stadsrechten maakte een handels centrum zich niet alleen econo misch maar ook juridisch los uit het omringende platteland. De stad werd een zelfstandige rechtskring met eigen recht en een eigen bestuursvorm. Binnen het stadsge bied gold dan in de eerste plaats het stadsrecht en nog slechts subsi diair (dus alleen in gevallen waar voor geen stedelijke regeling be stond) het landrecht. Dit beginsel drukte men uit door het gezegde: stadsrecht breekt landrecht.11 Door het afkopen van allerhande heerlijke rechten die op het stede lijke grondgebied rustten en het verwerven van uiteenlopende pri vileges (vaak tegen betaling) kon den de steden hun economische en juridische positie versterken. Rechtssubjecten van de keu ren Alvorens in te gaan op de inhoud van de keuren is het van belang om te weten wie er aan de keuren onderworpen waren en als gevolg hiervan beschouwd konden wor den als dragers van rechten en plichten, ook wel genoemd rechts subjecten. Dit is met name van be lang omdat de hedendaagse regel van rechtsgelijkheid (éénieder is voor de wet gelijk) toen nog niet gold. Wie zijn nu de rechtssubjec ten van stedelijke keuren zoals die van Bergen op Zoom? Allereerst natuurlijk de stedelingen Fockema Andreae12 onderscheidt vijf cate gorieën van stedelingen: l.de gasten; 2.de ingezetenen; 3.de buitenpoorters; 4.de poorters; 5.de geestelijken. Ad l.De gasten waren vreemdelin gen, zoals kooplieden, die tijdelijk in de stad verbleven, of Joden en lombarden die zich in de stad ge vestigd hadden. Doordat zij in de stad verbleven, kwamen zij in aan raking met het territoriaal geldende stedelijke recht en bezaten zij in sommige gevallen bepaalde voor rechten. Ad 2.De ingezetenen waren inwo ners van de stad die (nog) niet de status van poorter hadden weten te bereiken. Zij worden aangeduid als 'buren' of 'buurmannen'. Het inge zeten zijn werd beschouwd als een voorstadium van het poorterschap. Ad 3.De buiten- of landpoorters waren wel echte poorters. Zij wa ren echter ontheven van de ver plichting, zoals die voor gewone poorters gold, om in de stad te wo nen. Dit stelde hun in de gelegen heid om hun boerenbedrijf buiten de stad te handhaven en toch de status van poorter te genieten. Ad 4. Het poorterschap was de meest bevoorrechte status die men als inwoner van de stad kon bezit ten en tevens de kurk waarop de juridische constructie van de stad dreef. Het poorterschap was een juridische status waaraan rechten en verplichtingen waren verbon den. Het wordt vaak als voorloper van het moderne staatsburger schap gezien. De poorter was het voornaamste rechtssubject van de stedelijke keuren en daarom zal ik hierna wat uitvoeriger op het poor terschap ingaan. De Waterschans nr. 1 1992 ';V/'7y^//7/.' 'j/'i VZ "ft*?*?*?* »yv>wrrrp* Afb. 4. Poorters zijn in geval van brand verplicht met emmers en ladders te hulp te schieten. Diefstal tijdens brand leverde een 'kwalitatief' of ver zwaard delict op. Houtsnede uit: Practijcke ende handtboec in criminele saecken, Joost de Damhouder, Leuven, 1588. Foto: K.B. Bureau NCRD. Ad 5. De geestelijken hadden wel iswaar een eigen forum, het kerke lijk gerecht, maar in wereldlijke za ken dienden zij voor de wereldlijke rechter te verschijnen. Hiertoe diende zij een voogd (advocatus) te kiezen13 Als zesde rechtssubject kunnen we noemen: de niet-stedelingen. Zij worden ondermeer aangeduid als 'elc man van buten' of 'die van bu ten'. Zij komen bijvoorbeeld in de keuren voor met betrekking tot maagzoenen (welke slechts onder bepaalde voorwaarden van een poorter op een vreemdeling mo gen overgaan) en schuldoverna me.14 Als laatste noem ik de rechtsperso nen. Dit zijn de rechtssubjecten die geen natuurlijke personen zijn, zo als bijvoorbeeld de gilden, steden en kerkelijke instellingen. Het poorterschap Hoe werd men poorter? Men on derscheidt de geboren en de ge zworen poorters en deze onder scheiding geeft meteen het ant woord op de vraag. Als men gebo ren werd uit ouders die poorter wa ren dan was men automatisch poorter, het poorterschap was dus erfelijk. Ook door een huwelijk met een poorter(es) werd men poorter. Daarnaast kon men poorter wor den door aanneming als poorter, meestal door een eed te zweren.15 Dit gebeurde tijdens een speciale rechtszitting. De 27e keur van de reeks uit 1314 vermeldt: 'So wie poorter worden wille, hine mach geen poorter worden, en sij des vridaghes, als men tghenachte dinghet, ofte in jaerghedinghen'.16 Men moest wel aan bepaalde voor waarden voldoen: men moest tot een zeker bedrag gegoed zijn, men moest goederen in de stad bezitten en in de stad gevestigd zijn. Men kon het poorterschap verliezen door ontpoortering. Eén van de voorbeelden hiervan is de regel uit de 38e keur: 'So wie hem jeghens den scepenen ofte jeghens de poort set1, van Berghen, hij ver boert X sch. ende sijn poorter- scap'. Plichten van de poorter Op de poorter rustten een aantal verplichtingen zoals het betalen van schot (belasting)18, het ver richten van allerlei stadsdiensten, het hebben van wapenen, het heb ben van brandblusmiddelen en de plicht om zijn medepoorters bij te staan in geval van vijandelijkheden door buitenstaanders. Dit laatste wordt duidelijk geïllustreerd door de 27e keur van de Bergse reeks uit 1314: 'Ende wie niet helpt sij- nen medepoorter tjeghens die van buten ende niet comt toter roe pinghen in node. hij verboort V pond'. In de 49e keur (1314) komen uit gebreid de verplichtingen in ver band met de brandveiligheid aan de orde. In de 13e en 14e eeuw was het leeuwedeel van de gebou wen in de stad uit hout opgetrok ken, dus regels met betrekking tot brandveiligheid waren van groot belang. Eenieder die 'uusraet' hield binnen de poort van Bergen, dus niet alleen de poorters, moest be zitten: 'een oesvat ende eenen ke tel ofte eenen eemer opte peyne van XX sch.'. Vervolgens luidt de keur: 'Ende uut eiken huuse sal co- men een mensche, die weere doen mach en helpen blesschen den brant opte boete van XX sch. Verderop staat: 'Ende so wat man- ne gheghoet es tot lie1'1 toe, sal hebben een leeder20L voeten lang ende wie gheghoet es tot C pont groten toe, sal hebben een leedre van XII voeten lane. Ende in die strate daer de brant inne es, so sul len die liede die in die strate wo nen, daer bij brenghen haerre lee deren ten brande opte boete van XX sch.'. Het zou kunnen dat hier het draagkrachtbeginsel een rol speelt. Hierbij speelt waarschijnlijk ook een rol dat de meer gegoede burgers in straten met overwegend hogere huizen woonden, waar-

Periodieken

De Waterschans | 1992 | | pagina 25