De oudste keuren van Bergen op Zoom qui ïnitantis vei ru- :uji causa, trepidationc mentis,, u L. i. h. t. conterritus, ipfi noa De Waterschans nr. 2 1992 Evenmin kennen we de namen van de stukken die zijn opgevoerd. Wel weten we dat de kolveniers zich niet blijvend in Den Struijs hebben gevestigd. Op 6 jan. 1565 verhuurde dezelfde Marguerite Den Struijs aan Adriaen de Coster, behalve de kamer waar zij zelf in woonde.12 Noten 1. Nieuw Nederland Biografisch Woor denboek, Leiden 1912, dl. II, 109. 2. S.A. Bergen op Zoom, Notarieel Ar chief inv.nr. 64, 300. 3. S.A. Bergen op Zoom, Recherlijk Archief inv.nr. 611. 4. Prof.Dr. J. van Mierlo, De Middelnederlandse Letterkunde, in Geschiedenis uan de Letterkunde der Nederlanden, Brussel, dl. II. 5 Eugeen van Autenboer, Het enige en ook on voltooide landjuweel der kolveniers, in Prof. Dr. Jozef van Haver, Liber Ami- corum. Kon. Belg. commissie voor Volkskunde, 1991, 449-461. 6. S.A. Bergen op Zoom, Stadsarchief inv. nr. 820, 26v. 7 Idem, 19v. 8. Idem, 42. 9. Idem, 30v. 10. W. van Ham, De voor steden, in De Waterschans, 1986, 68. 11 Eugeen van Autenboer, Het eni ge. 450. 12. S.A. Bergen op Zoom, Rechterlijk Archief, inv. nr. 613. Inleiding Dit artikel is een vervolg op het arti kel dat verscheen in de Water schans l-'92. Daarin schetste ik hoe tijdens de opkomst van de ste den in de 13e eeuw behoefte ont stond aan autonome stedelijke re gelgeving: de keuren. Verder heb ik uiteengezet welke verschillende rechtssubjecten (degenen die aan de wetgeving onderworpen waren) men kon onderscheiden. Als voor naamste rechtssubject heb ik de poorter verder belicht. Het poor terschap bracht zowel plichten als voorrechten met zich mee. Als rechten van de poorter had ik al genoemd: het recht om stedelijke ambten te bekleden, het recht op juridische bijstand door de stad en het recht van medekoop. Verder werd de Bergse 'middenstand' - behalve gedurende de jaarmarkten - beschermd tegen de concurrentie van 'buiten' door niet-poorters en was het poorters zelfs verboden hun huis 'inne tappen eenigheran- de dranc' aan 'lieden van buten, die te Berghen gheen poorters en sijn'. Door deze bescherming was het echter niet denkbeeldig dat de in woners en dus ook de poorters door monopolievorming binnen de stad bedreigd werden. In de reeks keuren van 1314 wemelt het van bepalingen die ervoor moeten zor gen monopolievorming en daar mee prijsopdrijving te voorkomen. Zo zijn er vijf keuren gewijd aan het verbod op voorkoop. Bijvoorbeeld de 14e keur: 'So wie voercoop Afb. 1. Hier wordt het spelen met valse dobbelstenen of teerlingen uitge beeld. In de Bergse keuren van 1314 wordt ieder spel hiermee verboden of verbeuring van 20 schellingen (45e keur). Houtsnede uit: Practijcke ende handtboec in criminele saecken, Joost de Damhouder, 1588. Foto: K.B. Bu reau NCRD door: KAREL DE VALK (vervolg) De Waterschans nr. 2 1 992 Afb. 2. [rechter gedeelte] De vredemakers. Uit: Romeyn/De Hooghe: Ars Magna, Leiden 1695 doet des donredaghes voer noene van corene, hij verboort III sch. En- de wie donredaghes coren coept voer hoechmisse ghesongen is, verboort XX sch. Ende die voer- coep doet des donredaghes van andere goede dat men etet, voer noene, hij verboort V sch.'. Dit verbod moest voorkomen dat slim me handelaren voor de aanvang of aan het begin van de wekelijkse marktdag (donderdag) het gehele aanbod van koren, of een groot gedeelte daarvan, opkochten om het vervolgens tegen woekerprij zen van de hand te doen.23 Het spreekt vanzelf dat dergelijke prak tijken vooral op het gebied van eer ste levensbehoeften bestreden dienden te worden: behalve over koren zijn er bepalingen (over voorkoop) met betrekking tot ge vogelte, vlees en vis.24 Ook ter voorkoming van monopolievor ming binnen de stad was de regel uit de 18e keur: 'Vysscheren sullen sijn te meesten twee ghesellen. Die daer teghens dade, verboerde XX sch.'. Zie hier een verbod op het vissen (en het handelen in vis) door meer dan twee personen ge zamenlijk, dus eigenlijk een verbod op kartelvorming.25 Een economisch gevolg van het poorterschap was de aansprakelijk heid van de poorters voor de schulden van de stad en mede poorters jegens andere steden en haar poorters. De poorter en zijn goed konden echter niet worden bezet, zoals ik eerder schreef. Had men dan geen enkel verhaal op zijn medepoorter? In dit licht moet men mijns inziens de volgende re gel uit de 38e keur (1314) zien: 'Ende wat poorter overneemt bu ten vrijheden van Berghen schuit ende hij niet weder en comt binnen VI weken, hij verboert eewelijken sijn poorterscap'. Indien een poor ter allerlei schulden jegens lieden van 'buiten' ging overnemen, waarvoor de stad en medepoorters dus aansprakelijk waren, en hij vervolgens niets meer van zich liet horen (i.e. zes weken), dan werd deze persoon ontpoorterd. Hier mee bereikte men niet alleen dat de aansprakelijkheid voor verdere schulden geblokkeerd werd, maar ook dat men voor de reeds ge maakte schulden verhaal kon vin den bij diens goederen in de stad en, mocht de schuldenaar zich nog eens in de stad vertonen, hij in gij zeling kon worden genomen. Vrede en zoen De 36e en de 37e keur van de Bergse reeks (1314) staan in het teken van de 'vrede'. Alvorens we hier op in kunnen gaan dienen we iets meer af te weten van het begrip vrede en de daarmee samenhan gende 'zoen'. Beide termen zijn af komstig van het vetewezen. De ve te was een oorspronkelijk door het recht erkende staat van vijand schap. Deze vijandschap kon ver oorzaakt zijn door bepaalde mis drijven tegen de persoon zoals moord, doodslag, verwonding of belediging. Uit hoofde van de vete was eigenrichting een gelegitimeer de wijze van afdoening van het conflict. Op vrijwillige basis konden partijen evenwel voor een afge sproken termijn tot een wa penstilstand, de vrede, besluiten. Deze vrede gaf de beide strijdende partijen de gelegenheid om te on derhandelen over de beëindiging van huurconflict, met andere woorden: om te komen tot een zoen. Deze zoen was meestal een vergoeding in de vorm van een geldelijke prestatie (door de partij die het conflict veroorzaakt had) en/of een opgelegde bedevaart aan de dader. In de stedelijke sa menleving wordt de vete door de overheid onderworpen aan regel geving. De Vries stelt zelfs dat de stedelijke regels hiervoor in de plaats komen, aangezien er binnen de stedelijke samenleving, die hij ziet als een quasi- maagschap en als quasi-burcht, volgens hem geen vete mogelijk is.2h Hoe het ook zij, de stedelijke overheid stelt dwin gende regels met betrekking tot zoen en vrede op. Het is overigens kenmerkend voor het streven van de stedelijke overheid om ook het strafprocesrecht naar zich toe te trekken. Ook in dit opzicht is de middeleeuwse stad een voorloper van de moderne staat.27 Aldus wordt de vrede omgevormd tot een wettelijke bescherming, die toekomt aan de misdadiger en zijn bloedverwanten. In het geval van doodslag strekte de vrede zich ove rigens slechts tot de verwanten van de misdadiger uit. In de tweede re gel van de 36e keur uit 1314 staat: 'Ende in wat steden een mensche wordt ghewont of vochte des dag hes of des nachts, die ten strijde of te velde niet en waren, hebben vre de totter noenen des naest dag hes'. Hiermee werd aan de ver wanten (zij liepen immers gevaar) van de misdadiger automatisch de bescherming van de vrede toege kend gedurende een 'daghe' rechtstermijn van zes weken), in dien zij niet op het strijdtoneel te genwoordig waren geweest. Het was de plicht van de misdadi ger om vrede te 'eisen'. Degene die misdaan was moest vrede 'bieden'. De vrede die dan inging duurde zes weken.28 Indien binnen deze ter mijn geen verzoening (zoen) be reikt werd kon deze termijn een aantal keer verlengd worden met perioden van zes weken. Indien na een aantal verlengingen geen zoen getroffen was kon de misdadiger in hechtenis genomen worden, totdat verzoening tot stand kwam. Op overtreding van deze vrederegelin- gen stonden boetes. De zoen (gel-

Periodieken

De Waterschans | 1992 | | pagina 10