Van beentjes en zaadjes in een afvalput 64 Diersoorten Diersoorten Beenderen (een biologisch opgravings-verslag) totaal knaagdieren alle beenderen grote beenderen totaal wervels De Waterschans nr. 3 1992 nees porselein en Venetiaans glas. Maar dit kan natuurlijk ook te ma ken hebben met de smaak van de bewoners. Terwijl het meeste tafelgoed uit de 16de eeuw nog uit roodbakkend aardewerk bestaat, neemt dit aan deel in de 17de eeuw sterk af. In de loop van de 17de en 18de eeuw treedt een voorkeur op voor het wat uniformer tafelgerei zoals de borden van Delftse makelij, de beschilderde Delftse kopjes en schoteltjes en de blanke kelkgla zen. Enkele zaken als het urinaal, het kopglas voor het aderlaten en de medicijnflesjes zijn ongetwijfeld in verband te brengen met de activi teiten van de chirurgijnen Jacob Bolck en Jasper van Axel tussen 1644 en 1667. De spreiding van de vondsten over de totale periode doet vermoeden dat de grote kuil, behalve bij het aanleggen dwars door de oudere in de periode 1500-1525, geleegd is aan het einde van de 16de eeuw. De vondsten uit de vooraf gaande tijd zijn schaarser en ook minder compleet dan de rest. Maar ook daarna moet de kuil enkele ke ren zijn leeggeruimd. Bij de laatste keer, voorafgaande aan het storten van het bouwpuin, moet veel ver loren zijn gegaan. De einddatum voor het gebruik van de afvalkelder kan niet precies vastgesteld worden. Te beoordelen naar de pijpjes (indien de daterin gen correct zijn) zou dat pas na 1745 zijn. De overige vondsten wijzen eerder op een gebruik tót in het eerste kwart van de 18de eeuw. Noten 1 Een vergelijkbare kruik is afgebeeld in: Pre-industriële gebruiksvoorwerpen 1150-1800 (tentoonstellingscatalogus Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam), Rotterdam 1991, 149. 2. Idem, 148. 3. Idem, 159. 4. G.Groe- neweg, Het belastingkantoor aan de Steenbergsestraat en de inhoud van een 17e eeuws afvalputje achter dat gebouw, De Waterschans XV-1 (1985), 9-14. Helaas werd in dit ver slag maar een deel van de vondsten besproken, zodat de werkelijke materi aalverhoudingen onduidelijk zijn. 5. J.Thijssen, Tot de bodem uitgezocht: Glas en ceramiek uit een beerput van de Hof van Batenburg te Nijmegen, 1375-1850, Nijmegen 1991, 23,67. 6. Van een rond zoutvat van faience werd een voetje gevonden. Een dergelijk ty pe is afgebeeld in: Pre-industriële ge bruiksvoorwerpen.., 180. 7. Determi natie en beschrijving van de metalen vondsten geschiedde door Louis Hopstaken. 8. F.H.W.Friederich, Pij- pelogie; Vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp. Den Haag 1975 (AWN-monografie no.2). 9. H.E.Henkes, Kometenbekers; 16de en 17de eeuwse facon de Venise gla zen, Antiek XXXI1I-6 (1989), 329- 334. 10. R.Liefkes, De glascollectie. Antiek XXII-4 (1988), 233-239. tl. Pre-industriële gebruiksvoorwerpen 194. 12 H.Clevis en J.Kottman, Weg gegooid en teruggevonden; aardewerk en glas uit Deventer vondstcomplexen 1375-1750, Deventer 1989, 40,142. 13. R.M. van Heeringen en H.E.Hen kes, Een merkwaardige vroeg-17e eeuwse glasvondst uit Middelburg, Westerheem XXXV1-5 (1987), 158-, 164. 14 O.Schutte, Van Fern(e)ij, De Nederlandsche Leeuw 1965, 274- 296, 319-344; 1966, 431-433. 15. Met dank aan archivaris W. van Ham, die mij deze zegels van Nicolaas van Ferneij toonde en de samenstelling van het familiewapen toelichtte. 15. T.Brouwer, Stoepen, stoeppalen en stoephekken, Zutphen 1985. Door DR. FRANS J. VAN O VER VELD Inleiding Bij de opgraving in de Balanche werden naast artefacten ook mate rialen van biologische aard aange troffen. Dit is op zich niets bijzon ders, omdat bij iedere opgraving (dierlijke) botresten worden gevon den. Helaas werd en wordt er aan biologisch materiaal te weinig aan dacht geschonken. Vooral als men graag wil weten hoe mensen in het verleden leefden en gebruik maak ten van hun natuurlijke omgeving, is het van belang om biologische resten nader te bestuderen. De stu die van dierlijke resten levert in de eerste plaats een inzicht op in de aanwezigheid van diverse diersoor ten uit de direkte omgeving van de vindplaats. Deels zal deze popula tie bestaan uit gedomesticeerde n.b. 11% katten 1 vissen 11 oesters 2% vogels 20% varkens 9% runderen 41% knaagdieren 6% «MM sf§Sg§ marter 17% haas 67% konijn 17% Figuur 1. De Waterschans nr. 3 1992 katten 1 vogels 26% varkens 11% - runderen 54% katten 2% vogels 36% varkens 12% runderen 40% -knaagdieren 8% «S—BB» -knaagdieren 10% Figuur 2. dieren zoals runderen, varkens, schapen, geiten en paarden, maar ook honden, katten en kippen. Voor een ander gedeelte bestaat de dierpopulatie uit wilde diersoor ten uit de direkte natuurlijke omge ving. zoals daar zijn: herten, reeën, hazen, konijnen, gevolgelte, vissen en soms reptielen en amfibieën. Hieruit valt bij voldoende resten (lees: duizenden) een konsumptie- patroon af te leiden. Soms leveren botresten informatie over ambach telijke aktiviteiten, gebruik van been als grondstof of handelskon takten. Het is soms mogelijk om aan de hand van het gekonsu- meerde voedsel een uitspraak te doen over de sociale status van de bewoners van een bepaalde loka- tie. De beenderen De aangetroffen beenderen wer den afzonderlijk verzameld, gewas sen en gesorteerd op sketelement. Door te sorteren is direkt een ver schil in vorm en grootte herken baar. De elementen werden ver volgens gedetermineerd op soort met behulp van een beender- atlas,1 waarin de skeletelementen van recente diersoorten staan weergegeven. Naast het benoe men van skeletelementen worden verschillende maten opgenomen. Alle mogelijke skeletelementen werden in de afvalkuil van de Ba lanche aangetroffen, maar kom- plete skeletten waren niet aanwe zig. In figuur 1 staat een verdeling van de aangetroffen diersoorten aangegeven. Deze verdeling is ge baseerd op alle skeletelementen en hierdoor kan een vertekend beeld van de eigenlijke situatie ontstaan. Immers, kootjes, ribben en wervels komen in een skelet meer voor dan botten van armen en benen. Bo vendien kan er geen uitspraak wor den gedaan over het feit of bepaal de beenderen afkomstig zijn van hetzelfde dier. De afvalkuil is meer dere malen geleegd en vermoede lijk zijn hierdoor veel dierlijke resten verwijderd. Wat achterbleef zijn de schamele resten van geslachte en/of gekonsumeerde dieren. In figuur 2 zien we uitsluitend de verdeling der dierensoorten (exclu sief vissen en oesters) gebaseerd op alle botten (figuur 2a), als op schedels, heupen (pelvis), schou derbladen (scapula), opperarm- (humerus), spaak- (radius), hand/voet 24% been 13% arm 7% heup 3% rib 20% wervel 12% schouderblad 3% onderkaak 9% schedel 6% Figuur 3. ellepijp- (ulna), dij- (femur), kuit- (tibia) en scheenbeenderen (fibu la), de zogenaamde grote beende ren (figuur 2b). In deze figuur kun nen we aflezen dat de grote dieren (runderen) op het totaal sterk in aantal afnemen en dat de kleine dieren (vogels) zullen toenemen. De tussengroepen bleven bij beide berekeningsmethoden gelijk. De verklaring hiervoor is dat kleine botten van grote dieren gemakke lijk worden teruggevonden bij een opgraving. Als men dan bij de be rekening de 'kleine' botjes buiten beschouwing laat. dan zullen in derdaad veel botten van runderen en paarden niet meegeteld worden (indien aanwezig). De 'grote' bot ten van kleinere dieren werden in beide groepen al meegeteld en hun aandeel zal in een totale populatie gaan toenemen. De kleinere scha pen zijn in het voordeel en opzichte van de grotere koeien wanneer men zich uitsluitend baseert op de grote beenderen. Dit betekent dat de wijze van monsterneming ter plekke van het archeologisch onderzoek zeer be langrijk is. In feite moet alle verwij derde grond worden gezeefd om zodoende ook alle (kleine) botjes te verzamelen. Alleen dan kan een meer betrouwbaar beeld van het dierlijke afval worden verkregen. Helaas is bij de opgraving in de Ba lanche het zeven achterwege ge bleven. Een verdeling van de verschillende skeletelementen staat in figuur 3 weergegeven. Hierin zijn niet de schelpen en de onderdelen van de beenvissen opgenomen. Dit is een abnormale verdeling als we kijken n.b. 6% heiligbeen 6% lende 29% - borst 41% hals/nek 18% - n.b. 4%

Periodieken

De Waterschans | 1992 | | pagina 13