De Waterschans nr. 1 1994 Tenslotte werden de eetzalen gemo derniseerd. Het gouden feest werd groots gevierd. Er verschenen artikelen in verschillende kranten. De KRO besteedde aandacht aan het jubileum, wat niet zo vreemd was want het koor trad regelmatig op voor de radio. Pater Ad van Vught maakte een grote revue over de geschiedenis van het Juvenaat. Als toneelstuk voerde men zelfs 'Lucifer' van Vondel op. Verder waren er natuurlijk de kerkelijke plechtigheden, diners, receptie, een reünie van oud-leerlingen, een feestavond voor de stad -die overi gens maar matig werd bezocht, constateerde men wat spijtig. 4. het juvenaatsleven Dit lijkt me het juiste moment om het chronologische verhaal te on derbreken, want rond 1960 vonden er grote veranderingen plaats en is het beter eerst aandacht te besteden aan het leven binnen de muren van het Juvenaat vóór die veranderin gen. Die muren waren toch wel symbolisch en het was misschien ten onrechte dat men teleurgesteld was dat er in de stad niet zo'n massaal enthousiasme ontstond naar aanleiding van het gouden jubileum. Het Juvenaat was namelijk niet gericht op de stad, maar op de opleiding en opvoeding in een eigen, min of meer besloten sfeer van leerlingen uit het hele land die later zouden gaan werken in alle werelddelen. Daar komt bij dat het Juvenaat in hoge mate self-suppor ting was op verschillende terreinen: er was een kleine veestapel, men verbouwde zelf groenten en fruit, er was een bakkerij, timmerwerk plaats, schoenmakerij: daardoor waren er niet zoveel zakelijke contacten met de stedelijke midden stand. Ook namen de paters weinig deel aan de parochiële zielzorg: het bisdom Breda had lange tijd een overvloed aan priesters van het bisdom -jonge kapelaans werden zelfs 'uitgeleend' aan Vlaamse bisdommen, zodat de paters alleen gevraagd werden voor wat aanvul lend geestelijk werk. De bewoners van het Juvenaat, zo wel paters, broeders als leerlingen, kwamen grotendeels uit andere streken van het land en waren hier min of meer 'vreemd', hadden hier geen familie. De verklaring hier voor is wellicht dat het katholieke West-Brabant relatief genomen weinig kandidaten leverde voor het religieuze leven; en wie priester wilde worden, werd meestal wereld heer van het bisdom Breda. Kan didaten voor de SCJ-Congregatie kwamen vooral uit Limburg, Oost- Brabant, Twente, West-Friesland, Amsterdam, het Westland en de agglomeratie Rotterdam/Schiedam. Culturele contacten met de stad waren er wel, maar ook mond jesmaat. Zo werd er incidenteel meegedaan met stedelijke aktivitei- ten (zoals de Markiezaatsfeesten van 1938, de jaarlijkse Maria Ommegang), traden koor en orkest wel eens ergens op, maar ook op dft terrein gebeurde er meer 'binnen de muren': op het gebied van to neel, sport beperkte men zich toch tot de eigen kring. De opvoeding was erop gericht de jongens te laten uitgroeien tot volwassen religieuze mensen die zich als priester met enthousiasme zouden inzetten voor de taken die de Congregatie zich gesteld had. Daartoe diende op de eerste plaats natuurlijk het onder wijs. Men baseerde het program aanvankelijk op dat van de Latijnse school, met veel aandacht voor de Ó-vakken: de klassieke talen (Latijn was de taal van de Kerk en speciaal van de liturgie, het breviergebed, de theologische studie), moderne talen, geschiedenis, aardrijkskunde, wis kunde. Er werd veel gedaan aan toneel, voordracht, literatuur, spre ken in het openbaar (via 'acade mies'), ook aan muziek: zo was er een groot koor, een orkest, men kon een instrument leren bespelen. Pater C.van der Peet was een landelijk bekend componist, pater H.Dorre- steijn was een dichter en schrijver; zo waren er meer artistieke paters en dat stimuleerde natuurlijk ook de leerlingen. Hoewel het vak Licha melijke Oefening pas in 1949 op het lesrooster kwam te staan, werd er al vroeg veel aandacht gegeven aan gymnastiek en sport: ochtend gymnastiek, 's middags dikwijls voetballen (op Plein 13 of de terrei nen achter Vrederust), veel -vaak lange- wandelingen in de omgeving. De godsdienstige vorming bestond uit wat wij momenteel 'katechese' zouden noemen, maar daarnaast was het hele dagritme mede be paald door religieuze momenten: meditatie, gebed, kerkelijke vierin gen als H.Mis en Lof, regelmatige Biecht. Iedere juvenist had een pater als geestelijk leidsman. Men Afb.8. In de keuken werd dagelijks gekookt voor meer dan 300 (situatie jaren '50). 24 De Waterschans nr. 1 1994 krijgt -achteraf gezien- wel de indruk dat het meer een programma voor kloosterlingen was dan voor jongens tussen de 12 en 20 jaar; maar het is de vraag of zij het toen zélf zo ervaren hebben. De opvoe ding was toevertrouwd aan de zogenaamde prefecten: paters die ervoor vrijgesteld waren om dag en nacht voor de jongens te zorgen. Zij konden een beroep doen op hun collega's, de docenten, om daarbij te assisteren, bijvoorbeeld door te surveilleren in de studiezaal, tijdens de recreatie, op de slaapzaal of bij allerlei activiteiten. De voorberei ding op toetreden tot de Congrega tie geschiedde al spelenderwijs. Vaak kwamen paters en broeders op bezoek om te vertellen over hun werk; vooral verhalen van missio narissen waren natuurlijk zeer geliefd, zeker als er lichtbeelden bij werden vertoond! Er ontstond daardoor een gevoel van verbon denheid, van het al behoren tot de 'familie'; de missionarissen zagen in die bezoeken aan het Juvenaat ook de mogelijkheid om propagan da te maken voor hun gebied: zo werkten ze mee aan de continuering van hun missiewerk. Neomisten (pas-gewijde priesters) kwamen jaarlijks direkt na hun wijding naar het Juvenaat terug waar zij zo'n 14 jaar eerder met hun studie begon nen waren: de juvenisten konden zo zien dat hun inspanningen niet voor niets waren! De nieuwe paters werden uiteraard in het zonnetje gezet en de feestelijkheden werden traditioneel besloten met een open lucht-concert van een van de Berg se harmonie-orkesten. Vonden de jongens het nou 'leuk' op het Juve naat, voelden ze zich er thuis? Een dergelijke vraag is moeilijk te beantwoorden: ieder had zo zijn eigen ervaringen, van velen zijn die niet meer te achterhalen, verhalen nü zijn vaak gekleurd door een heel leven dat erna is gekomen. Zeker is dat de jongsten nogal last van heimwee konden krijgen. Er gingen ook elk jaar jongens naar huis terug. Soms kregen ze het advies om weg te gaan wegens studierede nen of omdat zij ervan afzagen om priester te worden; soms ook werden ze weggestuurd bijvoor beeld wegens onaangepast gedrag, Afb.9. De aula voor de renovatie van 1985. waarbij de ideeën daarover wel eens anders waren dan tegenwoor dig. Het was een typische mannen gemeenschap, maar met de nadruk op beide woorden: dus ook op 'gemeenschap'. Achteraf hoor je verhalen over frustraties, maar ook over een 'heerlijke tijd'. Het feit dat er jaarlijks toch weer zovéél nieuwe leerlingen kwamen lijkt me een aanduiding dat de opvoeders van toen het nog niet zo slecht gedaan hebben; maar er waren er zeker ook bij die eigenlijk niet geschikt waren voor die toch veeleisende taak. De jongens vonden de weg naar het Juvenaat vaak via familieleden en kennissen: een oom, neef, broer of dorpsgenoot bij de Congregatie. Daarnaast werd er ook 'geworven': paters trokken het land door om op basisscholen of in parochies interes se te wekken voor het Juvenaat. Alom bekend werd na 1950 het 'Tomblad': een tijdschrift voor jongens die misschien juvenist zouden willen worden; in de grote vakantie werden de 'Tom-jongens' uitgenodigd om een paar dagen op het Juvenaat te komen kijken. Bij honderden kwamen ze daar op af! Een laatste, maar wel zeer belang rijk onderwerp in dit 'intermezzo' is de vraag: hoe kon men dat allemaal betalen? Die gebouwen, meubilair, apparatuur, het onderhouden van al die Juvenaatsbewoners -in de jaren '50 werd er dagelijks gekookt voor meer dan 300 mensen!-, de kosten voor het onderwijs, de stookkosten, de propaganda... Vooreerst moet dan worden opgemerkt dat het kostgeld volstrekt onvoldoende was. Het Juvenaat was vergeleken met andere klein-seminaries goedkoop; een gevolg daarvan was dat er veel leerlingen kwamen uit gezinnen die het niet breed hadden; dat zette zich weer door in de Congregatie: soci aal gezien kwamen de SCJ-ers grotendeels voort uit de kringen van kleine middenstanders, boeren en tuinders. In het begin is al gemeld dat er via 'Het Rijk van het H.Hart' geprobeerd werd om weldoeners te werven. In veel gezinnen stond een missiebusje van het Juvenaat ('de macht van het kleine'); zelateurs en zelatricen in heel het land werkten mee. De contacten met hen werden onderhouden door paters die er een dagtaak aan hadden om overal op bezoek te gaan. Men verkocht kalenders, bij duizenden. Oudere Bergenaren zullen zich de broeders herinneren die langs de deur kwa men om die kalenders te verkopen: de broeders Leonardus, Dirk, Frits... Bekend waren ook de jaarlijkse bedelakties per brief; daarvoor was een hele administratie nodig. Het is indrukwekkend wat er bijeenge bracht is -ook door gezinnen die het krap hadden, vooral in de crisistijd- 25

Periodieken

De Waterschans | 1994 | | pagina 14