De Waterschans nr. 1 1994
Afb.10. Het nieuwe altaar (1950) in
de kapel. De oude muur-schilderin
gen van 1938 zouden korte tijd
later worden vervangen door glas-
in-lood ramen en witte muren.
om het werk van het Juvenaat
mogelijk te maken.
5. de tijd van de grote veranderin
gen
5.1. de school wordt zelfstandig.
De grote veranderingen kwamen -
zoals gezegd- rond 1960. Een eerste
grote ingreep was de officiële
erkenning van het Juvenaat als
gymnasium in 1953. Er is lang over
nagedacht of men die erkenning
wel zou aanvragen. Voordeel was
natuurlijk dat de kosten voor het
onderwijs, waarbij ook de salarissen
voor de leraren, door de overheid
zouden worden gedragen. Daarnaast
was het aantrekkelijk een 'echte'
gymnasiumopleiding te kunnen
aanbieden, waarbij dan tevens
gedacht werd aan jongens die
uiteindelijk ervoor kozen om niet
door te studeren voor het priester
schap en die dan nu met een erkend
diploma 'de wereld' in konden
gaan, hoewel... zou dat zwakkere
kandidaten weer niet kunnen af
schrikken?. En er was ook intern
behoefte aan een erkende opleiding.
Steeds meer paters gingen universi
taire of andere hogere studies
maken, o.a. om les te kunnen geven
aan de SCJ-colleges in Den Haag
en Amsterdam, en daarvoor was
een diploma van de middelbare
school nodig. Tot dan toe was het
gebruikelijk dat 'goede' leerlingen
een staatsexamen maakten (voor
een staatscommissie, niet voor
eigen leraren); maar de selectie
daarvoor was streng omdat het
gewone schoolprogramma maar ten
dele op het officiële leerprogramma
was afgestemd. Een erkend gym
nasium maakte het mogelijk dat de
eigen docenten bij het examen
betrokken waren, wat voor de leer
lingen veel beter was.
Na een bezoek van staatssecretaris
mevr. A.de Waal aan het Juvenaat
was de kogel door de kerk en vanaf
1956 werden de onderwijskosten
door de overheid vergoed. Zo werd
het Juvenaat een van de eerste
seminaries die officiëel erkend
werden als gymnasium; later zou
den de meeste andere volgen. Maar
daar stond wel het een en ander
tegenover. Het lesprogramma moest
worden aangepast. Er moesten
lokalen komen voor gymnastiek,
tekenen, natuur-wetenschappen;
daarvoor werden 'voorlopige'
noodlokalen neergezet -zij hebben
dienst gedaan tot 1988... Verschil
lende paters die al jarenlang les
gaven moesten nu naar universiteit
of hogeschool omdat ze onbevoegd
waren. En er kwamen voor het eerst
leken als docenten. Full time de
classicus J.te Brinke; daarnaast ook
in deeltijdbanen leraren van andere
middelbare scholen in de stad, zoals
bijv. de heren Van Heijst, Van
Egeraat, Sanders, Gieles, Schoutens
en andere voor (oud-)Mollerianen
bekende namen. Maar wat te doen
met leerlingen die wel redelijk
konden studeren, maar die toch
waarschijnlijk het eindexamen niet
konden halen? Voor hen werd een
zgn. 'gamma-afdeling' opgericht:
zij deden een soort eindexamen
voor de school en kregen dan een
(niet-erkend) getuigschrift.
Tenslotte: er was sinds jaar en dag
ook nog een voorbereidende klas
voor jongens die door hun plaatse
lijke basisschool te weinig waren
voorbereid om een klassieke oplei
ding te kunnen volgen, in feite dus
een aanvulling op het basisonder
wijs. Daarvoor werd in 1956 een
bevoegde onderwijzer aangetrok
ken, de heer H.van Dessel; hij
studeerde al Frans en is zo'n 30
jaar aan het Juvenaat verbonden
gebleven als docent in die taal. Er
werd verder gedacht aan een B-
afdeling. Deze werd pas mogelijk
toen pater A.Boelrijk zijn bevoegd
heid had gehaald in de wis- en
natuurkunde; de eerste eindexamens
in deze richting zijn afgenomen in
1964.
De nieuwe status van de school
vereiste dat er een aparte schoollei
ding zou komen. Tot dan toe was
de kloosteroverste tevens de be
stuurder van de school geweest. In
1953 werd pater F.Verberne be
noemd tot eerste 'directeur': de
naam 'rector' wilde men intern
reserveren voor de kloosteroverste.
Ook zijn opvolger, pater W.Porre,
droeg die titel. Maar in 1961 werd
pater H.Paalvast tot schoolleider
benoemd. Hij was tevoren rector
geweest van een groot college in
Amsterdam en wilde zijn titel
behouden. Vanaf dat moment waren
er een 'rector gymnasii' en een
'rector domus' (huisoverste). Deze
naamsverandering lijkt een futiliteit,
maar in feite ging het erom wie het
laatste woord had in het beleid van
de school: het hoofd van de semi
narie-opleiding of de school-leider.
De verhoudingen lagen nu duidelij
ker.
5.2. het einde van het seminarie
internaat.
Rond 1960 waren er ongeveer 45
klein-seminaries in Nederland.
Tien jaar later waren zij vrijwel
allemaal opgeheven; sommige
bleven als streekschool voortbestaan
of werden opgenomen in grote
scholengemeenschappen, andere
sloten hun deuren. Ook het Juve
naat heeft deze snelle ontwikkeling
doorgemaakt. Cijfers spreken vaak
een duidelijke taal. In 1963 had het
Juvenaat 221 interne leerlingen,
maar er hadden er zich slechts 37
aangemeld voor de eerste klas; een
jaar later was dat tot 19 gedaald -
wel meldden zich de eerste 3 exter
ne leerlingen. Een leegloop van het
seminarie-internaat dus.
26
De Waterschans nr. 1 1994
Afb.ll. Karakteristieke gang in de
noordvleugel. De muurschildering
(St. Jan de Doper) is van Sio.
Hoe is die ontwikkeling te verkla
ren? In maatschappij en kerk veran
derde er in die jaren veel en in een
snel tempo. Steeds minder jongens
wilden priester worden: niet alleen
omdat priester-zijn minder aantrek
kelijk werd en ook een nogal onze
kere toekomst leek te bieden of
missionaris-worden veel van zijn
oude romantiek had verloren, maar
ook omdat er veel meer andere
beroeps- en studiemogelijkheden in
het vizier kwamen. Daarnaast raakte
men er zowel binnen als buiten de
seminaries van overtuigd dat het
niet juist was -en zeker niet in deze
nieuwe situatie- om jongens al op
zó jonge leeftijd te gaan voorberei
den op het priesterschap in een
tamelijk besloten omgeving.
In het begin van de jaren '60 echter
had de leiding van het Juvenaat nog
goede hoop: wie kon zó'n totale
omwenteling ook voorzien? Door
de officiële erkenning van de
school werden de financiële zorgen
wat minder: paters-docenten kregen
een salaris, het onderwijs werd door
de staat gesubsidiëerd, wat ook
inhield dat er huur betaald werd
voor de door het Juvenaat beschik
baar gestelde voorzieningen. Dit
maakte het mogelijk het gebouw en
de inventaris te gaan moderniseren.
De grootste onderneming daarbij
was de bouw van een totaal nieuw
kloostergedeelte. De behuizing van
vooral de broeders was veel te
primitief, zo waren er nog kamer
tjes zonder stromend water. Boven
dien kwamen er nieuwe bewoners
bij: missionarissen die verdreven of
gevlucht waren uit Belgisch Congo
(Zaire), waar na de onafhan-kelijk-
heidsverklaring in 1960 een grote
chaos was ontstaan, waar o.a. 29
SCJ-ers het slachtoffer van zijn
geworden. Tot die nieuwe bewoners
behoorde o.a. de voor veel Berge-
naren bekende 'mupe' Leo de
Jaeger. Het 'nieuwe broederhuis'
werd een modern gebouw, met twee
verdiepingen en een ruime kelder
(momenteel is het in gebruik bij de
Schoolbegeleidingsdienst). Voor de
Bergenaren was natuurlijk het
meest opvallende dat ze nu einde
lijk een goed zicht op het Juvenaat
konden krijgen: de zware muren
werden afgebroken en vervangen
door een licht hekwerk. De voortuin
werd veranderd, evenals de binnen-
cour. Het 'oude broederhuis' werd
verbouwd; daar kwam o.a. de
schoolbibliotheek in. De aula -
aanvankelijk een grote stal, maar al
in de jaren '20 omgebouwd tot
toneelzaal- moest nodig worden
gemoderniseerd: het podium werd
vergroot, er kwamen nieuwe
(stapel-)stoelen, allerlei technische
snufjes gaven meer mogelijkheden
voor een gevariëerde belichting. De
veranderingen in de liturgie -het
Tweede Vaticaans Concilie werd in
die jaren gehouden- leidden ertoe
dat het inwendige van de kapel
drastisch werd herzien. Het priester
koor werd vergroot zodat een nieuw
massief marmeren altaar centraal in
de ruimte kon worden geplaatst,
met aan drie zijden banken erom
heen. De zij-altaren verdwenen. Het
oude altaar durfde men niet te
verwijderen: het stond er pas sinds
1950. Vandaar dat de absis onve
randerd bleef en er twee altaren
achter elkaar stonden, maar dat is
meer kerken het geval! Het uit
1925 daterende orgel werd gere
staureerd. Ook allerlei zalen kwa
men aan de beurt: studie-, slaap-,
eet- en recreatiezalen kregen een
nieuw meubilair. Intussen trok de
heer Pacilly, de 'huis-architect' van
die jaren, aan de alarmbel dat de
zolderverdieping van de zuidzijde
dreigde te verzakken. In allerijl was
ingrijpen geboden. Die ingreep
bestond hieruit dat men de verdie
ping eronder verstevigde door er 36
kamertjes in aan te brengen, waard
oor er tevens gelegenheid was de
oudste interne leerlingen meer
privacy te geven. Tenslotte moet
hier vermeld worden dat de moe
stuin die overbodig was geworden,
plaats maakte voor sportvelden.
Tegelijkertijd werd ook de opvoe
ding aangepast aan de nieuwe
eisen. De juvenisten kregen grotere
zelfstandigheid. Ze konden vrij de
stad in gaan -nu ook op de fiets; ze
kregen zakgeld, gingen naar dans
les. Er werden kleinere groepen
gevormd, de grote ruimten werd zo
in- en aangekleed dat er meer
huiselijkheid kwam. Ook raakten
leerlingen meer bij het stadsleven
betrokken door o.a. mee te werken
in het woonwagenkamp van de
Kortjan, deel te nemen aan sport
clubs, les te volgen op de Muziek
school. Dit allemaal kon echter de
snelle teruggang van het aantal
interne leerlingen niet tegenhouden.
Wat te doen? Jongens die te kennen
gaven niet meer door te willen
studeren voor priester maar wél op
het Juvenaat wilden blijven, moch
ten dat; met alle eventuele gevol
gen... Want als bijvoorbeeld zo'n
jongen kennis kreeg aan een Bergs
meisje (dansschool!), kon men die
toch moeilijk op het Juvenaat
uitnodigen om eens kennis te ko
men maken bij pater-prefect!. De
paters voelden er overigens weinig
voor om het internaat voort te
zetten als 'gewoon' internaat; alleen
wie er als priesterstudent was
binnengekomen kon blijven. Van de
andere kant: er meldden zich steeds
meer externe leerlingen voor de
school. In maart 1967 werd de
knoop doorgehakt. Voor het nieuwe
schooljaar zouden geen internen
meer worden aangenomen. Het
internaat zou in juli 1969 worden
gesloten. De school kon blijven
Afbeelding vooromslag: hei
Juvenaat bijna geloopt.
Foto Bert Bevers.
27