De Waterschans nr. 1 1994 rens de kruik de oven in ging. Die extra opening was daarin niet ten gerieve van de broedlustige spreeuw aangebracht, maar voor de mens. Want langs die opening - het roofgat - kon men zijn maaltje jonge spreeuwen bemachtigen en ook zonodig de pot na afloop van het broedseizoen reinigen. In een aantal gevallen, daar komen we hierna op terug, kon dit roofgat door middel van een dekseltje worden afgesloten. Meestal kon via een gaatje ter hoogte van de schouder en een doorboord nokje nabij de vliegope ning een stokje worden bevestigd, waarop de spreeuw kon plaatsne men om zijn nestholte in spe te inspecteren of in een latere fase om zijn jongen te voederen. Er bestaan tal van kleine en grote verschillen in vormgeving van de tot nu toe bekende spreeuwpotten, ook bij die uit westelijk Noord Brabant. Dat spreekt vanzelf, want zeker bij ge'oruiksaardewerk is de vormge ving onlosmakelijk gebonden aan tijd- en plaatsgebonden factoren. Maar dat zijn verschillen in details. Dwars door alle tijd- en plaatsge bonden vormverschillen kunnen we bij de spreeuwpot ook duidelijk twee functioneel verschillende typen onderscheiden, namelijk: 1De spreeuwpot, waarbij het roofgat zich aan de zijkant bevindt, dus halverwege de buik; de buik zelf is op die plaats wat afgeplat; dit type pot hangt vrijwel altijd aan een oor en rust dan met de afgeplat te zijde tegen de muur (afb. 1-3, 5 en 7). Van dit type zijn voorbeelden bekend uit Nieuwlande, Roosen daal, Nispen en uit Bergen op Zoom. 2. Het type spreeuwpot waarbij het roofgat niet aan de zijkant van de buik zit, maar in de bodem. Zo'n pot heeft meestal geen ophangoor, maar kon bijvoorbeeld dankzij een kleine uitsparing bij het roofgat in de bodem eenvoudig aan een spij ker of kram aan de muur worden gehangen (afb. 6 en 8-11). Ook van dit type zijn uit Bergen op Zoom voorbeelden bekend. Uit de omgeving van die stad kennen we ze voorts uit de verdronken stad Reimerswaal en uit Woensdrecht. Er zou misschien nog een derde soort kunnen worden onderschei den, namelijk het type, dat niet aan de gevel wordt opgehangen, maar in de muur wordt gemetseld. In de jaren 1876-1880 zijn dergelijke potten uitgebroken uit de muren van het stadhuis van Heusden. Omdat bij die spreeuw'potten' het roofgat ontbreekt, is het niet onmo gelijk, dat men hierbij het spreeu- wengebroed met rust liet (33). Tot nu toe nam men aan, dat alle verschillen in vormgeving samen hingen met tijd- of plaatsgebonden tradities. Terecht of ten onrechte? Opvallend is, dat op een aantal vindplaatsen beide typen naast elkaar voorkomen: tussen potten- bakkersafval van omstreeks 1550 dat ooit werd begraven nabij de huidige Lindebaan in Bergen op Zoom; tussen de afgekeurde handelswaar van een kanneman, die dit om streeks 1520-1540 ter hoogte van de Westersingel in Bergen op Zoom begroef; tussen huishoudelijk afval ter hoog te van de zuidrand van de Bergse plaat op de gemeentegrens Bergen op Zoom/Woensdrecht. Ook op bijvoorbeeld een zeventien de eeuws schilderij van een anonie me Vlaamse meester, getiteld 'De predicatie van Sint-Norbertus te Antwerpen', komen de beide spreeuwpot-typen naast elkaar voor (34). De bewijskracht van iconografische bronnen, zoals het zeventiende eeuws schilderij over het gebruik van spreeuwpotten in een ver vervlogen verleden, is uiteraard gering. Zeker wanneer we ons reali seren dat de daarop afgebeelde voorwerpen - en dat geldt zeer zeker voor spreeuwpotten - vaak een symbolische functie hebben (35). Maar we zien ook, dat men in Bergen op Zoom in de zestiende eeuw bij pottenbakkers en -handela ren een keuze kon maken uit meer dan een model. Dat kan geen toeval zijn. Een efficient werkende potten bakker streeft naar uniformiteit bij zijn produkten; voor een onnodige variatie in spreeuwpot-modellen is daarbij geen plaats. We moeten dan ook constateren, dat er gegronde redenen moeten zijn geweest om de klant uit meer dan een model te laten kiezen. Afb. 9. Bodemvondst Hofstraat: 'kopse type'; lengte 29 cm; aardewerk; roodbakkende klei; daterend uit de periode 1525-1575 (coll. Stichting In den Scherminc- kel). Die gegronde reden moeten we zoeken bij de spreeuw zelf! Zo'n vogel heeft uiteraard bepaalde voorkeuren voor nestelplaatsen. De diameter van het vlieggat speelt daarbij een rol, ook de hoogte van de pot ten opzichte van het maai veld. Uit jarenlange ervaringen met spreeuwpotten heeft men ongetwij feld ook geleerd, dat een langere hals aan de pot een grotere kans op succes geeft. En bovendien - en dat is hier van belang - de spreeuw heeft, zoals veel andere holenbroe- ders een hartgrondige hekel aan een nestholte met de opening naar het westen vanwaar meestal het regen water komt. De voorkeur gaat uit naar een opening op het zuiden of het oosten. De beschikbare gevels van een bepaald huis zijn een vast gegeven maar met de spreeuwpot kan men varieren: bij een westgevel dient de spreeuwpot evenwijdig aan de muur te hangen, met de opening naar het zuiden gericht. Maar aan bijvoorbeeld een zuid- of oostgevel dient het vlieggat haaks op de 6 De Waterschans nr. 1 1994 muur, recht naar voren te wijzen (afb. 11). In een periode waarin men een zo hoog mogelijk rendement van de spreeuwpotten wil hebben (dat geldt in ieder geval voor de zestiende eeuw) moet men vrijwel overal in ons land de keuze hebben kunnen maken tussen spreeuwpotten naar links, naar rechts en naar voren wijzend. Ongetwijfeld zijn er ook regionale of tijdgebonden kenmerken te constateren, maar die zijn onderge schikt aan het basisprincipe, dat steeds een keuze moet worden gemaakt uit verschillende modellen. Niet op elk potje past een deksel... Een van de meest in het oog lopen de kenmerken van de spreeuwpot is wel het uitgesneden gat in bodem of buikwand: het roofgat waarlangs men de jonge spreeuwen kon pak ken. Er zijn vier manieren om dat roof gat van de spreeuwpot af te sluiten. 1. Een is reeds genoemd, namelijk door de pot met het open roofgat tegen de muur te hangen (afb. 7 en 11). 2. Een tweede mogelijk bestaat eruit, dat men de randen van het roofgat afwisselend schuin weg snijdt (afb. 6), zodat een op maat gesneden aardewerk dekseltje keurig op zijn plaats blijft zitten. 3. Het dekseltje kan, als derde mogelijkheid, ook met behulp van een ijzerdraadje of een houten pennetje vastgezet worden (afb. 3 en 4). 4. De vierde mogelijkheid is ogen schijnlijk het meest spreeuw-vrien delijk: geen roofgat. Ook dat komt voor. Een spreeuwpot die in Hoogkerk (Gr.) gevonden is mist zo'n roofgat. Alhoewel, misschien toch niet zo spreeuw-vriendelijk? Zo schreef men in 1946 over dit exemplaar: 'daar de ingang te nauw is om een menschenhand door te laten, kan de buit hier niet anders dan door leeg- schudden verkregen zijn'. Ook van het Slot Loevestein is mij een spreeuwpot zonder roofgat bekend. Uit Bergen op Zoom en omgeving kennen we de mogelijk heden 1, 2 en 3. Een geluk bij een ongeluk? Hiervoor is reeds opgemerkt, dat er ook spreeuwpotten bestaan zonder roofgat. Er zijn blijkbaar altijd wel lieden geweest die gewoon voor de aardigheid een spreeuwpot aan hun gevel hingen, met plezier het paar tje spreeuwen met hun kroost gadesloegen en ze verder met rust lieten. Maar ook wanneer men wel de spreeuwpot gebruikte met de vooropgezette bedoeling om daaruit een maaltje spreeuw te 'oogsten', zal menig jonge spreeuw ongetwij feld toch nog juist op tijd op eigen gelegenheid de spreeuwpot hebben verlaten om zodoende de kookpot mis te lopen. Vader Cats waar schuwde immers niet voor niets: 'En siet dan is 't gesucht, de vogels swieren door de lucht'. In een land, waar de spreeuw als zeer schadelijk voor met name de fruitteelt wordt ervaren, is elke spreeuw er een teveel. En wetend dat het aantal natuurlijke nestelgele genheden voor de spreeuw beperkt is, kan het verwijderen van kunst matige nestholten - zoals ook de spreeuwpot - een effectief bestrij dingsmiddel zijn. Hoe het ook zij, opzet of vergeetachtigheid, de spreeuwpot leidde tot uitbreiding van de spreeuwenpopulatie. In zo'n sterke mate zelfs, dat de overheid er aan te pas kwam om het gebruik van spreeuwpotten aan banden te leggen. In 1972 en 1973 besteedt Van der Ploeg aandacht aan dergelijke juri dische aspecten van de spreeuwpot. Hij verhaalt, hoe in 1663 in Fries land het 'Placaat tegen het schade lijk Gevogelte' tot stand kwam. In dat besluit verordonneert het pro vinciaal bestuur van Friesland ondermeer 'expres aen alle potte of pannebackers om geen spreuwe ofte musschekannen te maken, veel min te verkoopen; alsmede gheen huijske van hout ofte andere materi alen te doen maecken ofte verkoope op poene (=straffe) van ses stuijvers, voor elck ghemaeckte oft verkoghte kanne ofte huijse te verbeuren' (36). In 1672 gebieden ook Gedeputeerde Staten van de stad Groningen en Ommelanden 'aen alle potte- ofte panne-backers om geen spra- ofte mussche kannen te maecken ofte verkopen'. Spreeuw- en/of mussen- potten zijn in Groningen zeker tot in de achttiende eeuw in gebruik geweest. Zo wordt men in 1738 verplicht 'weg te nemen de kannen, potten en andere zaken tot het nestelen van voogelen aen de huijsen uithangende'. In plakkaten uit 1753 en 1759 wordt dit verbod herhaald (37). Hier ondergaat de spreeuw zijn droevig lot. Hij verdwijnt van de ene in d'andere pot... Afb. 10. Bodemvondst Hofstraat: 'kopse type'lengte exclusief oor circa 25 cm; aardewerk; roodbakkende klei; aan de buitenzijde bedekt met witbakkende engobe en geel getint loodglazuur; daterend uit de periode 1525-1575 (coll. Stichting ln den Scherminckel). Zo schreef Schepman in een inlei dend artikel in het bulletin van de (archeologische) Werkgroep Loe vestein ter gelegenheid van een kleine expositie in het Slot Loeve stein in 1988. Hij besteedt in die publicatie ook aandacht aan de symboliek achter de spreeuwpot op zestiende en zeventiende eeuwse schilderijen (38). Tal van kunstenaars - meest zes tiende eeuwse - beeldden spreeuw potten af op hun tekeningen en schilderijen: Pieter Balten, Jan de Cock, Pieter Huys, Jan Mandrijn, Cornelius Metsijs, Pieter van der Heijden, Gerard David, Pieter Breughel de Oude, Jan van Goyen, enzovoorts (39). In zijn artikel laat Schepman een aantal tekeningen en schilderijen waarop spreeuwpotten zijn afge beeld, de revue passeren. Daarbij 7

Periodieken

De Waterschans | 1994 | | pagina 5