De Waterschans nr. 2 1994
is bijna net zo oud als de handel
zelf. Van een artikel moest immers
het gewicht bekend zijn om de prijs
te kunnen vaststellen.
De landsheren die zagen hoe groot
de behoefte aan zo'n Waag was,
eigenden zich, met uitsluiting van
anderen vaak het recht toe om de
Waag op te stellen en te
exploiteren. De steden kochten vaak
dit recht af of pachttten de Waag.
Hoe was dat in onze stad? Het
aanstellen of beëdigen van een
Ajb. 3. De blauwe hand boven de
toegangsdeur van het gelijknamige
pand.
waagmeester was daar var 1795 het
recht van de Markies van Bergen
op Zoom. In de 19e eeuw kwam dit
recht aan het stadsbestuur toe.
De Waag werd uiteindelijk
verplicht voor alle goederen;
zuivelprodukten, tabak, rozijnen,
varkens en runderen. Vele Wagen
in ons land waren niet bedoeld voor
het wegen van één produkt. Bij de
Boterwaag van Bergen op Zoom
kon men ook terecht om het
gewicht vast te laten stellen van
andere produkten.
Zo werd bijvoorbeeld in Gouda
vooral kaas gewogen, maar ook
varkens: op de Varkensmarkt werd
er een kleine hulpwaag onder een
afdak geplaatst. Wel was er vaak
sprake van één hoofdprodukt. De
Waag van Schoonhoven werd in de
18e eeuw vooral gebruikt voor het
wegen van hennep, de grondstof
voor de zeildoekweverijen en de
touwslagerijen. Roermond kende
zijn wolwaag. De heksenwaag in
Oudewater was wel niet speciaal
bedoeld voor personen die van
hekserij werden verdacht, maar
vanwege zijn grote nauwkeurigheid
daar toch regelmatig voor gebruikt
(in 1729 werden er voor het laatst
een man en een vrouw gewogen en
onschuldig bevonden!) In
Amersfoort kende men in de 17e en
18e eeuw een nering die men daar
niet zo gauw zou verwachten:
tabak. Binnen en buiten de stad
waren er de tabakstuinen en in
grote schuren werden de bladeren
gedroogd. De verdere verwerking
vond vooral plaats te Amsterdam.
Op de tabak moest wel waaggeld
betaald worden, maar het wegen
hoefde niet percé in de Waag plaats
te vinden. De betaling vond ook
plaats in speciale schuren waar
beëdigde 'waagwerkers' de bladeren
in manden met een vast gewicht
pakten zodat de waaggelden
gemakkelijk berekend konden
worden.
Het spreekt voor zich dat in de
Boterwaag van Bergen op Zoom dit
zuivelprodukt vooral centraal stond.
bron inkomsten
Een Waag betekende voor een stad
een belangrijke bron van inkomsten.
De noodzaak tot het houden van
waag lag oorspronkelijk in een
eerlijke behandeling van de
kooplieden. Later kwam meer het
accent te liggen op de inkomsten
voor de stad. De vroedschap van
een stad zorgde er dan ook wel
voor dat er zoveel mogelijk
goederen aan de Waag gewogen
werden. Boven een bepaald gewicht
mocht men goederen absoluut niet
zelf wegen. Balansen, gewichten,
vaten en verpakkingen moesten
gecontroleerd (geijkt) zijn.
De exploitatie van een Waag werd
echt lucratief toen bepaald werd dat
bij verkoop van grote hoeveelheden
goederen het gebruik absoluut
verplicht was.
Waaggebouwen moesten natuurlijk
wel gefinancierd worden; ook het
onderhoud kostte het nodige en de
vele werkers in en rond de Waag
moesten betaald worden.
te wegen artikelen
In de Waag werd nagenoeg alles
gewogen wat er op de markt te
koop was. Goederen werden ook
wel op sleden, door paarden
getrokken, naar de Waag gebracht
(Amsterdam). Als men bedenkt wat
er allemaal op de markt te koop
was kan men ook een indruk
krijgen wat er in een Waag allemaal
gewogen diende te worden. Tot ver
in de 19e eeuw werd bijna alles op
markten aangeboden. Allerlei
soorten kopers en verkopers waren
er op de markten te vinden.
Verkopers waren in de eerste plaats
de producenten van de te koop
aangeboden artikelen: boeren en
boerinnen met kaas, boter, melk en
eieren. Maar ook de handelaren
waren als koper aktief op de markt,
zoals de paardekoopman die een
Ajb. 4. De fraaie achterzijde van de
Fortune.
elders gekocht paard weer te koop
aanbood. Er waren ook de kopers
van grondstoffen en halffabrikaten
die hun waren na bewerking weer
te koop aanboden: de koekbakker
kocht op de markt het meel
waarvan hij koeken maakte die hij
later op de markt verkocht. Zo
maakten veel verkopers op de
markten zelf reeds de produkten die
ze te koop aanboden, zoals wij
tegenwoordig nog de stroop
wafelbakker op de markt kennen.
Er was vroeger weinig verschil
tussen de verschillende soorten
handel: een koopman verkocht zijn
goederen zowel aan producenten,
andere handelaren en de
consumenten. Zo kon het graan van
de boer niet alleen naar de
kooplieden gaan, maar ook naar de
bakker en de consument die zelf
zijn brood bakte.
Consumenten hadden op de
middeleeuwse markten vaak het
eerste recht van koop; soms was
bepaald dat var een bepaald uur
niets door handelaren mocht
worden gekocht.
Er was sprake van een veelheid aan
mensen en artikelen. En zo kon
men in de Bergen op Zoomse
Boterwaag ook terecht voor het
wegen van slachtvee, hout en steen.
52
De Waterschans nr. 2 1994
Ajb.5. De Engelse Caerde na de
restauratie in 1975.
Voor het wegen van graan-
produkten moest men in Bergen op
Zoom naar de Korenwaag in de
Lievevrouwestraat.
ligging
Meestal lag een Waag daar waar de
goederen de stad binnenkwamen of
verlieten, dus ook dikwijls bij de
haven. Delft had een Waag die over
het water gebouwd was. Maar ook
was een Waag daar waar de
goederen verhandeld werden, zoals
bij de Markt. Markten werden
gehouden in een brede straat
(straatnamen als Breestraat wijzen
daar nog op), op een marktplein, op
kades of bruggen (Korenbrug), op
schepen (watermarkt). In vele
steden ligt het Waaggebouw in het
centrum. Steeds lag de Waag in de
buurt waar goederen aankwamen of
verhandeld werden.
Dat gold ook voor Bergen op
Zoom. In 1355 gaf de Heer van
Bergen op Zoom opdracht een
Waag te bouwen, een driehoekig
pand, op een perceel schuin
tegenover het Gasthuis, in het pand
Zuivelstraat 24-26. Deze Waag
werd echter door een grote brand
van 1444 verwoest, maar direkt
daarna weer opgebouwd.
Omdat de handel aan het eind van
de 14e eeuw aantrok, moest er een
grotere Waag komen dan het oude
gebouw. Deze kwam door de
aankoop van enkele belendende
panden geheel vrij te staan.
In 1747, tijdens de Oostenrijkse
successieoorlog, werd Bergen op
Zoom, na eerst grondig te zijn
gebombardeerd, door de Franse
legers ingenomen en groot deel van
de stad, waaronder het
waaggebouw, werd verwoest. In
1751 was de Waag al weer
herbouwd.
Dit duurde tot 1827, toen werd de
Waag verplaatst naar de
Blauwehandstraat. Het oude
waaggebouw werd verkocht op een
veiling van domeingoederen. Beide
gebouwen werden in de loop der
tijd grondig gerestaureerd en waren
later niet meer als waaggebouwen
te herkennen.
De Wagen van Bergen op Zoom
lagen steeds vlak bij het centrum,
bij de Grote Markt; eerst tegenover
het Gasthuis en later in de
Blauwehandstraat. Het gebouw De
Gulden Hand in de Blauwe
handstraat van Bergen op Zoom
was reeds in de 16e eeuw gebouwd.
Van toen af aan was het in handen
van diverse personen: in 1501 en
1518 van een droog-scheerder; in
1502 van een lakenverkoper; in
1612 verkocht de familie Van der
Creke het aan timmerman Adriaen
Laureyszoon. Sinds 1809 was er de
grutterij van L. de Koker gevestigd
die in 1845 door bakker J.
Daverveldt werd overgenomen.
Deze volgde in 1847 de
Stadswaagmeester op en vestigde
toen de stadswaag in zijn pand. Om
te kunnen solliciteren voor deze
funktie moest men beschikken over
een ruimte om er de Waag in te
kunnen vestigen omdat het
stadsbestuur geen eigen gebouw
voor de boterwaag had.
Tegengevolge van deze waagfunktie
werd De Gulden Hand in 1872 door
weduwe Daverveldt grondig
verbouwd. Op de begane grond
kwam de weegplaats, daarachter
een pakhuis en in een entresol een
meelzolder, waarschijnlijk voor de
bakkerij. Tot 1891 bleef de
Stadswaag daar gevestigd.
publieke funktie
Omdat de Waag, zoals te Bergen op
Zoom, vaak in het centrum van de
stad lag, waar zich de belangrijkste
aktiviteiten afspeelden, is het goed
te verklaren dat er bij en rondom
een Waag in verband met de
rechtspraak ook strafwerktuigen
stonden opgesteld.
Bij een Waag stond wel eens een
houten schandezel, de kaak en de
draaikooi. De draaikooi (drilhuisje,
draaikast of draaiom) was een soort
ijzeren papegaaikooi die op een spil
kon draaien. Het was een
strafwerktuig speciaal voor 'quade
wijven' (meestal vrouwen die
ontucht hadden gepleegd, maar ook
wel vrouwen die de marktregels
hadden overtreden). Die vrouwen
zaten dan op een bankje in de kooi
en waren door beugel of riemen
vastgemaakt. De kooi werd dan wel
een kwartier lang door de
gerechtsdienaars met grote snelheid
rondgedraaid.
In zo'n drilkooi werden ook wel
meisjes van lichte zeden geplaatst
(Venlo), die dan hard werden
rondgedraaid voordat ze onder
gejoel van de omstanders met de
trom tot buiten de stad werden
gebracht.
Op de ezel- een driehoekige balk
met de scherpe kant naar boven,
bevestigd tussen twee palen en
voorzien van een ezelskop, moesten
ook wel soldaten plaatsnemen die
een veroordeling hadden ondergaan
(Nijmegen).
Op de Kaak werden veroordeelden
aan een ijzeren halsband den volke
getoond, waarbij zij roeden om hun
nek kregen. Een kaak was een
houten of stenen verhevenheid
waarop 'misdadigers' werden te
pronk of ten toon gesteld, gegeseld
of gebrandmerkt (pas in 1854
afgeschaft). Later werd dit
uitgebreid to de schandplaal
waartegen ze dan vastgebonden
werden. Wij kennen nog de
uitdrukking: aan de kaak stellen:
een persoon of zaak in haar
verkeerdheid of belachelijkheid
openlijk ten toon stellen, aan
bespotting prijsgeven, hekelen.
Echter: men werd op de kaak
gesteld!
Wie naar een Waag ging kon wel
eens getuige zijn van dit soort
taferelen.
het Waaggebouw
De eerste Waaggebouwen waren
vaak niet meer dan houten
53