En pict us Labia ckjem
Labris Labra fovendo,
lDy decies quinta
Jan Metten Lippen, legende(n) en werkelijkheid
CO-
132
mÊL
133
De Waterschans nr. 4 1994
door: drs. Willem van Ham
Sterf duyst, vierhondert,
tneghentich vier
Aldus schreef de Bergse historicus
en wapenkundige Thomas de Rouck
neer in zijn in 1645 te Amsterdam
verschenen boek over adels- en
wapenrecht. Hij kopieerde slechts
FECERUNT j|M
BtPmLE
Afb 1. Portret van Jan Metten
Lippen, vermoedelijk 17e-eeuwse
kopie. Gemeentemuseum Bergen op
Zoom.
naar het rijmpje dat stond en nog
staat onder het portret dat drie
eeuwen in het stadhuis van Bergen
op Zoom hing en zich thans in het
gemeentemuseum bevindt (afb.l)
Op 7 september laatstleden was het
vijfhonderd jaar geleden dat Jan II
van Glymes, bijgenaamd Metten
Lippen, heer van Bergen op Zoom,
overleed. Het feit werd herdacht
met een historisch spel, dat zich
afspeelde op de grote binnenplaats
en in de Christoffelzaal van het
Markiezenhof, in de vorm van een
in de Blauwe Zaal van hetzelfde
gebouw gehouden lezing en door
middel van een kleine expositie (2).
leven
Waarom deze herdenking na vijf
eeuwen? Wat was er bijzonder aan
de persoon Jan van Glymes of aan
zijn leven? Dat hij zijn domein
uitbouwde en een raad benoemde
om daar professioneel voor te
zorgen, dat hij de welvaart van zijn
stad bevorderde door de jaar
markten te stimuleren, dat kan men
van iedere weldenkende heer van
een stad, vele dorpen, landerijen en
polders uit die tijd verwachten: hij
profiteerde immers mee wanneer
het zijn onderdanen goed ging. Hij
vocht dapper mee aan de zijde van
zijn landsheer de hertog van
Bourgondië; hij vervulde namens
deze landsheer zo nu en dan een
eervol gezantschap en hij trouwde
een bijzonder mooie vrouw (la
Belle Blanche de Saint-Simon).
Buiten haar verleidde hij nog meer
vrouwen maar ook dat paste in het
profiel van een adellijk man van
zijn tijd. Hij en zijn vrouw
vervulden niet alleen hun christe
lijke plichten maar bovendien
stichtten of begunstigden zij kloos
ters, en deden giften aan kerken.
Voorts maakte hij een pelgrimstocht
naar het Heilige Land: immers,
zoiets paste bij een Christenmens
van hoge afkomst.
Het meest bijzondere is misschien
hierin gelegen dat er twee polen in
de relatie van Jan Metten Lippen en
zijn stad zijn te bespeuren: een
negatieve, bestaande uit het neer
slaan van een oproer in 1454, en
een positieve, bestaande uit het
verlenen van voorrechten aan de
stad bij het privilege van 'de Zale',
waarvan de zaalvleugel van het
huidige hof het tastbare resultaat is.
Het oproer van 1454 was niet goed
te praten, maar de brute wijze
waarop het werd neergeslagen, ook
niet. De plaatselijke oppositie van
de gilden, met een ruime aanhang
onder de bevolking, richtte zich
tegen de verhoging van belastingen.
Daar is niets op tegen, maar toen de
bestuurders daar niet op ingingen
zetten de opgehitste massa de heren
gevangen in het stadhuis. De heer
van Bergen, die buiten de stad
vertoefde, kreeg van de hertog
troepenversterking mee, nam de
raddraaiers gevangen en stelde hun
aanvoerders terecht. Aan de
ordeverstoring kwam een ge
welddadig einde en de gilden
verloren hun langverworven
rechten. Geweld was met geweld
beantwoord. Wie zegt dat zoiets
ook elders in ons land voorkwam
en dat dit paste in het tijdsbeeld: de
slachtoffers hebben het daardoor
niet minder gevoeld.
Jan de Onderdrukker was reeds in
1485 de wijze man geworden, de
brenger van recht en orde, die op
gepaste wijze een eind maakte aan
oude grieven tussen hem en de stad:
hij werd van de verkregen ver
zoening zelf financieel nog beter
ook. Wiste dit alle leed van vroeger
uit? In elk geval ging Jan Metten
Lippen niet de geschiedenis in als
een Alva, stichter van een poli
tiestaat. Wellicht maakte de bloei
periode van de stad die in de jaren
na het oproer volgde, alles weer
'goed'.
Het meest positieve feit, de
verlening van het Privilege van de
Zale staat aan het einde van Jans
leven. Hij was oud en gebrekkig
geworden. Zijn oudste nog levende
zoon Jan stond naast hem, gereed
om hem op te volgen. Het wat
boerse en beperkte oude hof,
bestond uit een zaalgebouw met
aansluitende woonvleugel, wat aan
bouwsels, een boerenerf en stalge-
bouwen. Er moest iets groters
komen, meer in overeenstemming
met de stand van de adel en de
smaak van de dag. De stad moest
diep in de beurs tasten om de heer
te helpen bij het realiseren van het
plan. Het privilege van de Zale
heeft echter, als wij het kritisch
lezen, iets van een overeenkomst
waarbij een aantal oude geschillen
tussen heer en stad werden bij
gelegd. Voor wat hoorde wat.
Niettemin was de bouw een
De Waterschans nr. 4 1994
gebeurtenis van grote betekenis,
zo'n hoge zaal in een middeleeuwse
stad vol houten huizen trok niet
alleen de aandacht, maar het was
ook een voorbeeld ter navolging.
Het is echter de vraag of heer Jan II
van Glymes niet de geschiedenis
zou zijn ingegaan als iemand waar
over alleen bedenkelijke grapjes ge
maakt worden, als wijlen gemeente
archivaris Slootmans in 1945 de
naam van deze heer niet zou heb
ben verbonden aan het door hem
geschreven boekwerk over het ge
slacht Glymes. Na een langdurige
studie in de beschikbare archivalia
heeft Korneel Slootmans tal van
gegevens over Jan Metten Lippen
Afb 2. Schedel, zogenaamd van Jan
Metten Lippen. Rijksuniversiteit
Leiden.
opgespoord en de contouren van
zijn historische gestalte scherper en
duidelijker getekend. Men kan zich
afvragen of de archivaris deze
Bergse heer niet al te zeer positief
heeft benaderd. In elk geval: door
zijn opmerkelijke publikatie is de
naam van Slootmans voorgoed aan
Jan Metten Lippen verbonden ge
raakt (3).
legenden
Na het beantwoorden van de eerder
gestelde vragen kom ik op een
tweede punt: de legenden rondom
Jan van Glymes. Over het aantal
bastaarden breekt ieder zich het
hoofd, sinds een grappenmaker na
Jans dood het reeds genoemde
rijmpje maakte. Het luidt in zijn
Nederlandstalige versie:
^cin (...J had uijflicli Linderi,
t wai mani getier
Vijftig kinders, niet vijftig
bastaarden. Bastaarden zijn ook
kinders en omdat bekend is hoeveel
wettige afstammelingen er waren, is
slechts een aftreksommetje nodig en
wij zijn er: 40 bastaarden. Klopt
dat?
De Rouck zegt over het aantal heel
bescheiden: 'Dese heer Jan van
Glymes ofte met de Lippen, heer
van Berghen, hadde insgelycx by
syne Concubine twee soonen ende
twee dochteren'. Van Hubert, de
eerstgenoemde bastaard, zegt hij dat
dit een zoon van Jan III was: dan
was er dus eentje minder. Alleen de
tweede zoon, jonker Dismas, en de
twee dochters blijven dan nog over.
De Rouck vertelt nog wat over de
levensgeschiedenis van de bas
taarden en vervolgt dan raadsel
achtig: 'Boven dese hadde hy noch
verscheyden andere illegitime sonen
ende dochteren'. Dus toch nog meer
(4). De Belgische geschiedschrijvers
Tarlier en Wauters noemden in
1865 het getal van 36 bastaarden
(5).
Burgemeester De Roock, die twin
tig jaar nadien een artikel over het
raadsel schreef, beriep zich op het
rijmpje in het latijn, dat ook bij de
Roock en boven het schilderijtje
staat. Hij liet het aan drie classici
lezen en alle drie kwamen zij tot
verschillende uitkomsten voor het
getal 'decies quinta' dat op de prole
(kinders) slaat. De ene maakte er
'de vijftiende maal' van; de tweede
'tienmaal vijf, dus vijftig en de
derde vond physisch vijftien waar
schijnlijker dan vijftig. Ook de
burgemeester vond veertig hoog en
onwaarschijnlijk. Op de wapenkaart
van de heren en markiezen van
Bergen (vroeger in het stadhuis,
thans in het Markiezenhof) komen
bij Jan Metten Lippen maar vijf
bastaarden voor, een meer dan bij
De Rouck, namelijk nog een zoon
Cornelis die drossaard van het land
van Bergen op Zoom werd. En: 10
wettige kinderen en 5 onwettige
maakt samen vijftien. De maker van
het Nederlandstalige versje was dus
in een schrijffout van een voor
ganger getrapt en vijftien is het
juiste getal (6).
Slootmans, die de archiefstukken uit
de tijd van Jan II citeert, voorname
lijk jaarrekeningen van de rent
meesters, komt tot zo'n 20 tot 24
bastaarden. Van sommige is het
echter onzeker, of het Jans kinderen
waren, een enkele zeker niet (7).
De genealoog dr. Dek noemt even
eens 24 bastaarden, dezelfde als
Slootmans (8).
Met de wettige meegerekend waren
er dus 33 a 36 kinderen, een
aanzienlijk aantal, maar toch geen
50. Daarmee lijkt de legende
ontmaskerd, maar niet zo radicaal
als de brave burgemeester De
Roock wou doen.
De tweede legende houdt sterk
verband met de eerste, al berust hij
niet op een historische overlevering
maar eigenlijk op een medische
misvatting. Aan het begin van de
Afb 3. Afbeelding van Jan Metten
Lippen in het standaardwerk Den
Nederlandtschen Herauld. 1645.
blz. 317.
negentiende eeuw kregen onderzoe
kers, schatgravers en lijkenschen-
ners kans zich te vergrijpen aan de
stoffelijke resten van de heren en
markiezen, hun echtgenoten en
verwanten. Deze waren in de loop
van de geschiedenis enige malen
verplaatst. Bij de eerste verhuizing
van de oorspronkelijke naar een
nieuwe grafkapel in Sint-Gertrudis-
kerk, in 1544, zijn de stoffelijke
overblijfselen van Jan, zijn echt
genote, hun zoons Jan en Filips,
zijn kleinzoon de markies Antoon
van Glymes en van Maria van
Brimeu, echtgenote van Jan III, in
kleinere kisten ondergebracht. Hun
gebeente was kennelijk reeds voor
een deel verteerd. Bij een volgende
verhuizing, in 1702, zijn de over
blijfselen nogmaals in een nieuwe
kist ondergebracht en in de kapel
van het Markiezenhof geplaatst.
Daar rustten zij niet lang, want
zeven jaar nadien is de kapel
afgebroken en zijn de kisten, samen
met de kisten waarin de markie-