De Waterschans nr. 2 1995 AJb.3. bouwhistorisch- en archiefonder zoek gedaan is (1). Bovendien werd al in 1992 en 1993 het aangren zende oudste gasthuis van Bergen in detail bestudeerd. Dat leverde de basis voor het verdere onderzoek (2). Toch kunnen we van de resultaten alvast een klein voorproefje geven. De dertiende en veertiende eeuw Kort voor 1246 stond er aan de rand van de toen kleinere, nog jonge stad een gasthuis (afbeelding 1). Dit gebouw lag aan de splitsing van de weg naar Wouw en een paadje dat langs het kerkhof aan de noordzijde leidde. Voorbij het gast huis was het terrein moeilijk be gaanbaar door de aanwezigheid van een 'moer' (veenmoeras). Om dit droog te leggen werd al vroeg in de dertiende eeuw een sloot gegraven langs de rand ervan: de latere Vuilbeek. Zo werd het water via de Grebbe naar de haven afgevoerd en klonk het veen in. In het begin van de veertiende eeuw verrezen er aan de noordflank van het gasthuiskerkhof enige bij gebouwtjes, waarvan de funderin gen teruggevonden werden tijdens de opgraving. De Vuilbeek zelf was een ondiepe open sloot van anderhalve meter breedte, met aan de stadszijde een versterkte oever van gestapelde turfblokken en palen. Enige malen werd de oeverkant vernieuwd en verhoogd. Geleidelijk aan werd het uitgedroogde veen aan de overkant bedekt met van elders aangevoerd zand, waarop akkertjes konden worden aangelegd voor eigen gebruik ten behoeve van het gasthuis, de zogenaamde 'gasthuis beemden'. De vijftiende eeuw Nadat het gasthuis in 1397 door brand ernstig was beschadigd, werd het goeddeels op de oude fun damenten herbouwd. Maar er kwamen geen bedden meer in het zaalgebouw te staan: voortaan werd de hele ruimte gebruikt als kapel (de latere Sint Maartenkapel). Ten noorden van de oude gasthuiszaal werd een nieuw gebouw neergezet, dat we dankzij de opgravingen vrij nauwkeurig in kaart kunnen brengen (afbeelding 2). Het bestond uit twee grote zalen van 5 bij 12 meter, verbonden door een klein voor gebouwtje en een vierkante open, ommuurde hof. In het hof lagen beerputten, afvalkuilen en een waterput. De ingang van het com plex lag aan de zuidzijde, aan een straatje dat 'Gasthuisstege' genoemd werd. Vermoedelijk ging het hier om gescheiden ziekenzalen voor de verpleging van mannen en vrouwen, een verschijnsel dat ook in veel andere steden na 1400 te zien is (3). De aangrenzende Vuilbeek werd ter plaatse verstevigd met zware stenen kademuren. De beek fungeerde nu als waterbron voor de lakenvolders die vanuit de Blauwehandstraat hun ambacht uitoefenden. In de loop van de welvarende vijftiende eeuw werden veel bouwactiviteiten ontplooid. In snel tempo raakten de straten zoals we die nu kennen, bebouwd. In 1472 werd een pesthuis ingericht aan de overkant van de Vuilbeek, in een Afb.4. Ligging van Kettingstraat 16 kort vóór de afbraak. oude boomgaard. Daardoor kon het groeiende aantal pestpatiënten er gens anders ondergebracht worden, zo ver mogelijk van de bebouwing vandaan vanwege het besmet tingsgevaar. Rondom het gebouw lag een groot, ommuurd kerkhof. Het pesthuis is zeer waarschijnlijk, zo blijkt uit bouwhistorisch onder zoek, bewaard gebleven in de kern van de noordvleugel van het voor- 52 De Waterschans nr. 2 1995 malige Militaire Hospitaal, nu Gouvernement. De zestiende eeuw. In 1501 werd de Vuilbeek voor een deel gedempt en omgeleid via het pestkerkhof. Dit gebeurde omdat de bewoners van de huizen aan de Wouwsestraat last van de open sloot ondervonden. Bij de op graving is de overkluisde aftakking daadwerkelijk teruggevonden en in kaart gebracht (afbeelding 3). Kort daarna verrezen de eerste huizen aan de Kettingstraat, die tot dan toe eigenlijk nauwelijks bebouwd was geweest. Toen het nieuwe Sint-Elisabeths- gasthuis buiten de stad gereed kwam in 1525, verloor het oude gasthuis zijn functie. In 1541 nestelde de stadsschool zich in een van de vrijgekomen gebouwen. Waarschijnlijk was dat in het complex van de dubbele ziekenzaal. In de buurt werden in een afvalkuil een groot aantal pispotten gevonden (wat kan wijzen op een slaapzaal) en fragmenten van leiplankjes, inge krast met muziekbalken (muziek les?). De ingang naar de stadsschool bevond zich tussen het huis de Fortuyne (later Jac.Hermans) en de oude Maartenskapel, via een voor pleintje (het oude kerkhof). Op het einde van de zestiende eeuw werd het complex afgebroken. De vrijgekomen ruimte werd gekocht door de eigenaar van de Fortuyne, die daarmee een flinke tuin verwierf. Dc zeventiende en achttiende eeuw. In het begin van de zeventiende eeuw woonde burgemeester en rent meester Johan de Bergaigne in de Fortuyne. Achter in zijn tuin, vlak bij de gedempte Vuilbeek, bevond zich een grote afvalkuil, gevuld met huishoudelijk afval uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw. Tijdens de opgraving werd die kuil teruggevonden. Hij bevatte de resten van zeer luxueuze produkten, zoals talloze plooischotels, Ant werpse majolica en enorm veel glaswerk, waaronder een erg zeldzaam exemplaar. Het ging hier dus om een wel heel welvarende familie, wat trouwens ook nog een Afb.5. Het potje en de gevonden munten. beetje aan de mooie achtergevel van het huis valt af te lezen (4). In die tijd leidde de Vuilbeek een sluimerend bestaan als open goot tussen de oostvleugel van het voormalige Militaire Hospitaal, waar op dat moment de Latijnse en Franse school in gehuisvest waren, en de Pastoor Lancrietstraat. In de achttiende eeuw werd de beek voorgoed gedempt. Bij de laatste fase van de opgravingen, onder het voormalige winkeltje van de heer Nijpels (Kettingstraat 16), dat door het bouwgeweld was ingestort, kwamen resten tevoorschijn van een nog ouder huisje. Het was in de achttiende eeuw gebouwd op de gedempte Vuilbeek (zie afbeelding 3). Tussen de funderingen werd een sensationele vondst gedaan. Goud! Van het oude achttiende eeuwse pandje was niets over, behalve een vloertje van een ondiepe trapkelder en wat schamele funderingsmuur tjes. Naast een daarvan was een klein aardewerken kannetje begra ven, gevuld met 61 gouden munten. Het potje was vermoedelijk onder de houten vloer van het huis verstopt, in de buurt van de trap. Toen in de vorige eeuw op dezelfde plaats een nieuw huis gebouwd werd, met een kruipruimte eronder, werd het potje nèt niet gevonden. Dat is een mirakel, want het lag maar 60 centimeter diep! De euforie van de vondst werd even getemperd omdat de opgraving door moest gaan. Pas een week later is ze bekend gemaakt. Onlangs zijn de munten ge determineerd door het Koninklijk Penningkabinet te Leiden (5). De inhoud van het kannetje De muntschat bestond uit 61 duka ten, 55 Nederlandse en 6 buiten landse. Alvorens de munten verder te bespreken, dient eerst iets verteld te worden over de achtergrond van deze muntsoort. Vanaf de Romeinse tijd tot in de Middeleeuwen waren in Europa voornamelijk zilveren munten in omloop. Bij de opkomst van de steden en de handel werd de behoefte aan 'groot geld' steeds gro ter. Daarom werden in de dertiende eeuw voor het eerst (weer) gouden munten vervaardigd. De stad Florence in Italië begon met het slaan van de 'florenus' of goud gulden, al snel nagevolgd door andere steden, ook in de noordelijke landen. In Venetië stond de doge in 1284 de aanmaak toe van een iets zwaardere munt, de 'zecchino du- cato d'oro' ofwel 'gouden herto gelijke munt'. Ook deze munt werd spoedig overal nagemaakt en 'du kaat' genoemd. Zo kwamen er in de loop der eeuwen steeds meer muntsoorten in omloop, die in het internationale 53 CA. 1550 .VINDPLAATS VAN MUNTSCHAT VOORMALIG KERKHOF VUILBEEK VOORMALIG KERKHOF KAPEL WOUWSESTRAAT

Periodieken

De Waterschans | 1995 | | pagina 10