28
29
De Waterschans nr. 1 1996
een brief van 24 mei 1628 uit Den
Haag voor het portret van Margaret,
waarvoor zij zolang heeft moeten
poseren. Hij komt in de genoemde
correspondentie duidelijk als
opdrachtgever van de portretten
naar voren. Al uit een brief van 23
april 1615 blijkt dat Schmelzing
een collectioneur is. Hij vraagt
daarin om portretten van Floris en
Catharina 'Dat ik diselbe soil
hangen in so een goede compagnien
bei so vehl prinzen ende heren'. Uit
een rekening in het Culem-
borg-archief valt op te maken dat
hij op 28 mei 1617 inderdaad een
portret van Floris door J. van
Ravesteijn heeft gekregen (vergl.
afb. 3) (12). In het begin van 1629
zal hij nog vragen om (replieken
van) portretten van de gravinnen
Maria Elisabeth 1 van den Bergh,
niet te verwarren met de hoofd
persoon van dit artikel, en haar
3a. Floris II van Pallandt, graaf
van Culemborg, door J.A. van
Ravesteijn. Museum Elisabeth
Weeshuis, Culemborg.
nicht gravin Leonora van den
Bergh, die in Luik gemaakt zijn
(13).
Onze conclusie kan zijn dat het
paneel in het Markiezenhof het in
maart/april 1628 te Utrecht in
opdracht van Schmelzing vervaar
digde portret van Elisabeth is.
Opschrift, jaartal, leeftijdover
eenkomst en gevonden archiefbron
wijzen daarop. Het teruggevonden
portret is niet later in hetzelfde jaar
in de Spaanse Nederlanden ont
staan, bijvoorbeeld te Brussel of
Luik. In het vervolg (onder 6) zal
namelijk blijken dat een toe
schrijving aan een Noordnederlands
schilder dwingend is. Dit portret
hoeft echter niet noodzakelijkerwijs
het exemplaar te zijn dat oor
spronkelijk in de collectie Schmel
zing heeft gehangen te Deventer.
Van dit origineel kunnen (werk-
plaatsjkopieën gemaakt zijn voor
Floris en Catharina, voor haar vader
graaf Hendrik en eventueel zelfs
voor de winterkoningin.
2. Maria Elisabeth II van den
Bergh en haar familie rond 1628
Elisabeth komt in Schmelzings brief
van 24 mei 1628 niet meer ter
sprake. Waarschijnlijk is haar por
tret al eerder gereed gekomen en
logeert zij niet meer bij haar oom
en tante in Culemborg. Zij zal zijn
teruggegaan naar haar vader en haar
tantes in Spaans Opper-Gelre.
Schmelzing zendt in de hiervoor
genoemde brief van 8 maart een
sauvegarde voor Lieske. Frederik
Hendrik heeft hem opgedragen haar
elk jaar een nieuwe te geven. 'Ik
soli dieselbe soiiciteren mij om
haar bekommeren) so lang ik lebe
ende waneher het frelen in diese
landen will komen, soil haer altoos
een passport a part geben'. Een
dergelijk paspoort was natuurlijk
nodig in oorlogstijd voor een
dochter van een generaal van de
vijand. Zij zou gevaarlopen gegij
zeld te worden. Het valt op dat
Schmelzing deze sauvegarde, welis
waar iets anders dan een paspoort,
pas stuurt als zij al in Culemborg
logeert. Deze is misschien vooral
bedoeld om van Culemborg naar
Utrecht te komen.
Uit andere bronnen komen wij te
weten dat Lieske al in januari in
Culemborg aanwezig was. Zij was
toen met de gehele familie Van den
Bergh uit 's-Heerenberg op bezoek
gekomen bij oom en tante in
Culemborg. Het gezelschap bestond
uit graaf Albert van den Bergh en
zijn gemalin en nicht Maria
Elisabeth I, regerend gravin Van
den Bergh en markiezin van Bergen
op Zoom, Alberts zusters Leonora
en Anna Maria, en zijn moeder
Francoise de Ravenel, die begeleid
werd door Michel de Conflans,
markies van St. Remy, met wie zij
in tweede echt gehuwd was. In
totaal een groep van 24 personen
met 28 man gevolg. De familie met
aanhang arriveerde op 9 januari en
vertrok op 21 februari. De
tafelschikking in die periode is
bewaard gebleven (14). Aan tafel
bij de hoogste gasten zat ook een
'graef Otto', die al in Culemborg
logeerde. Hij is waarschijnlijk de
achtjarige zoon van Herman Otto
van Limburg-Stirum-Bronkhorst.
Zijn aanwezigheid werpt een extra
licht op de zorgzame gastvrijheid
van het kinderloze echtpaar te
Culemborg. Schmelzing schrijft
Floris op 8 februari dat hij blij is te
horen dat het ongeluk met 'frelen
Lisken' goed is afgelopen. Hij geeft
geen verdere bijzonderheden. Hij
meldt wel dat graaf Hendrik zijn
dochter Lieske aanbeveelt in zijn
brieven en de wens uit dat zijn
dochter wordt voorgesteld aan de
winterkoningin (15).
Voorafgaande aan deze logeerpartij
in Culemborg heeft Lieske in de
maand december in 's-Heerenberg
gezeten. Aan het eind van een brief
uit Utrecht van 25 december 1627
aan Floris, die blijkens de adres
seringen al vanaf 6 december in
's-Heerenberg zit, schrijft Schmel
zing namelijk dat hij de handen
kust van 'frelen Liske die dochter
von mijn so grote patron. Brengen
U.G. dieselbe Lieske) in Den
Hagen, all die wellt sollener amorös
von werden. Si soli nit willkom
sein bei die dames, die von haeren
servitors sollen beroft werden'.
Schmelzing kondigt aan dat hij in
de volgende weken naar Culemborg
komt. Op 6 december had hij al
naar 's-Heerenberg geschreven:
'Een oude grizard (Schmelzing zelf)
verlangt noch to sehen, die afkom-
bling van die jenigen, daer ik
sovehl ehr von gehat, ende im feld
so dikmalen an malcander
gerecontrirt heben. Ik laat het all up
UG ankomen'.
Dat graaf Hendrik zijn dochter naar
zijn neef en nicht Albert en Maria
Elisabeth I stuurt in 's-Heerenberg,
dat binnen de invloedssfeer viel van
de Republiek, zal te maken hebben
met de omstandigheid dat Liesjes
moeder kort daarvoor, in maart
1627, was gestorven. Het verblijf
De Waterschans nr. 1 1996
aldaar zal haar wat ontspanning
hebben moeten brengen.
Tegelijkertijd houdt graaf Hendrik
zich duidelijk bezig met haar entree
in de grote wereld, want hij wil dat
ze in Den Haag wordt voorgesteld
aan de winterkoningin. Eind 1625
had hij al zijn bastaarddochter Anna
Maria (geb. ca 1606/7) naar Den
Haag laten gaan om haar daar te
introduceren (15). Men zou ver
wachten dat alleen het hof van
landvoogdes Isabella in Brussel
daarvoor in aanmerking kwam.
Anna Maria trouwde overigens al in
1626 met de katholiek gebleven
graaf Bernard Albert van Limburg-
Stirum-Bronkhorst, die vocht in de
legers van haar vader.
Het is opvallend dat graaf Hendrik
zijn dochter met haar katholieke
familie mee laat gaan via het
stamslot Huis Bergh naar Cu
lemborg in vijandelijk gebied en
haar daar vervolgens, nadat de
andere familieleden terug zijn
gegaan, geheel alleen in een pro
testantse omgeving laat verkeren. In
de winter en het voorjaar van 1628
was er weliswaar geen oorlogs
campagne aan de gang, zoals tijdens
de belegering van Groenlo, zomer
1627 en die van 's-Hertogenbosch,
zomer 1629, waarbij haar vader als
legeraanvoerder telkens een hoofd
rol speelde, maar men leefde wel in
oorlogsomstandigheden. Ook in Cu
lemborg kon Elisabeth zich
vermaken, bijvoorbeeld met de drie
jaar oudere Margrete van Nassau,
en kon zij de banden aanhalen met
een oom en tante die in een zeer
hartelijke betrekking stonden tot
haar vader en haar tantes Anna en
Charlotte. Elisabeth zal voortaan
dankbaar met graaf Floris blijven
corresponderen. Zij betoont in haar
brieven haar oom een eerbied die
uitstijgt boven de gebruikelijke
beleefdheidsformules van die tijd
(17).
Naast de reeds genoemde motieven
tot de logeerpartij, lijkt het alsof
graaf Hendrik Elisabeth in 1628
gebruikt om de familierelaties over
de vijandelijke grenzen heen in
stand te houden. Hij was zeer
gehecht aan de familieclan en had
bovendien financiële belangen in de
Noordelijke Nederlanden, die door
zijn afwezigheid waarschijnlijk
mede door familieleden werden
behartigd. Zo bezat hij de baronie
Hedel, die later in bezit zou komen
3b. Gravin Catharina van den
Bergh door J.A. van Ravesteijn.
Museum Elisabeth Weeshuis,
Culemborg.
van zijn dochter (18). Graaf
Hendrik was bovendien een gel-
dersman met meer sympathie voor
de mentaliteit van de eigen
landslieden, dan voor die in de door
de Spanjaarden beheerste hof
kringen van Brussel. Hij had zelfs
een afkeer van de 'sermonia' van
de Spaanse edelen. Hij wilde
geïnformeerd blijven over wat er
zich aan de andere kant van de
grens afspeelde. Men verdacht hem
er in het zuiden al vanaf 1622 van
steeds rekening te houden met de
belangen van zijn volle neven prins
Maurits en prins Frederik Hendrik.
Aartshertogin Isabella had in 1626
een verbod laten uitgaan op
contacten met de vijand. Graaf
Hendrik heeft zich daar niet veel
van aangetrokken en blijft corres
ponderen met zijn zwager Floris,
maar ook met zijn neef Ernst
Casimir en Schmelzing. Op 20
september 1627 schrijft de laatste
aan Floris dat hij bijna elke dag
brieven ontvangt van graaf Hendrik.
Voorzover valt na te gaan staan
hierin slechts betrekkelijk on
schuldige zaken als levering van
paarden en het uitwisselen van
beleefdheden en grappen ('G.Hein-
rich schrift mik, den Prinz von
Oranien an to dienen, dieweil den
prinz dise statt Groll in tegenward
von haer leger heft afgenomen, dat
den Prinz tem minsten hem soil
wederom die ehr gonnen, dat
denselbe het retreit (terugtrekking)
darvon soil doen. Den Prinz seite
gem, indien meinheer G.Heinrich
haer Ex. noch so een statt wolle
laten nemen, wolle denselben gem
altoos die retreite günnen'). Begin
1630 wordt graaf Hendrik echter
beschuldigd van verstandhouding
met de vijand, waarbij zijn
contacten met Floris, die
gedeputeerde te velde was van de
Staten-Generaal, nadrukkelijk
worden genoemd (19). Dit leidt
mede tot zijn beruchte afval in
1632, die weer zijn ter dood
veroordeling in 1634 door de Grote
Raad van Mechelen tot gevolg had.
3. Maria Elisabeth II van den
Bergh: haar jeugd
Haar jeugd bracht Elisabeth
voornamelijk door op het kasteel te
Stevensweert, een bezitting van
haar vader, en op het kasteel
Annadaal onder Roermond, waar
haar tantes Anna en Charlotte
woonden, zusters van haar vader
(afb. 4 en 4a). De laatsten zorgden
voor haar, nadat haar moeder in
maart 1627 was overleden. Haar
vader had de (her)bouw van
Annadaal, dat naar gravin Anna
lijkt te zijn genoemd, maar dat al
eerder zo heette (20), bekostigd en
de gezusters waren er in 1618
ingetrokken. Hij verbleef er mees
tentijds, wanneer hij niet in het
leger was of elders in functie.
In maart 1627 moesten Anna en
Charlotte Annadaal overgeven aan
de Staatse troepen van graaf
Herman Otto van Limburg-Sti
rum-Bronkhorst (21). De familie
neemt de wijk naar het kasteel in
Stevensweert, vlak voor de dood
van graaf Hendriks echtgenote. Hoe
lang de bezetting van Annadaal
geduurd heeft is niet helemaal
duidelijk. In februari 1628 zit graaf
Hendrik in ieder geval weer in
Annadaal.
Van Elisabeths jeugdjaren weten
wij zo goed als niets. Er is een
brief van Schmelzing aan graaf
Floris van 19 oktober 1626 waarin
hij verslag uitbrengt van een bezoek
aan Annadaal.
Hij was op 3 oktober daaraanvoor-