34 35 De Waterschans nr. 1 1996 wijze waarop het volume van het lichaam is weergegeven komt daar niet mee overeen (51). Misschien gaat het om een stuk uit de omgeving van Moreelse. Voorts zou gedacht kunnen worden aan Abraham Bloemaert. De winterkoningin bezocht het atelier van deze katholieke schilder in 1626 (52), dus hij had connecties met de adel van zijn tijd. Maar bij bestudering van diens oeuvre- catalogus valt geen verband te ontdekken (53). Bloemaert was geen portrettist. Zijn zoon Hendrik 7. Vermoedelijk: gravin Elisabeth van Salm-Dhaun, ca. 1622, echtge note van graaf Reinhard van Solms-Hungen. Kasteel Braunfels. Foto Iconografisch Bureau, 's-Gravenhage. Bloemaert zou eerder in aan merking komen, maar zijn aan wezigheid in Utrecht in 1628 is niet gedocumenteerd. Al met al lijkt 'omgeving Moreelse' als toe schrijving het minst discutabel. Volgens The Weiss Gallery is het portret van Elisabeth uit 1628 afkomstig van een andere Engelse kunsthandel. Aangaande een even tuele Engelse herkomst zijn geen gegevens bekend. Aangezien zij tot 1657 zeer bevriend was met de winterkoningin, kan men zich afVragen of het paneel afkomstig is uit de voormalige collectie van Elisabeth Stuart. Deze verzameling bevond zich in haar huis in Den Haag, het Wassenaer Hof op de Kneuterdijk, en op haar slot in Rhenen. De schilderijeninventaris van 1661 van het Haagse huis is helaas zoek, die van Rhenen is wel overgebleven. Aanwezig daar was in 1633: 'ein klein contrefaict der Gravinne vonder berch' schilder onbekend (54). Het zal niet om het portret van 1628 gaan, want dat is niet 'klein'. Aan het eind van haar leven is de collectie gedeeltelijk met de winterkoningin verhuisd naar Engeland, gedeeltelijk in Heidelberg terecht gekomen bij haar zoon Karl Ludwig. Het 'contrefaict' wordt in de latere inventarislijsten niet meer genoemd. Heeft de winterkoningin het na de ruzie van 1657 verwijderd? Aan het eind van de zeventiende eeuw is het Engelse deel van de collectie van de winterkoningin terecht gekomen in Combe Abbey, Warwickshire, bezit van de earls van Craven (grotendeels geveild 1968; het restant is gegaan naar Ashdown House, Berkshire (55). Gerard Honthorsts portret van Fran- ciska van Hohenzollern, de dochter van Elisabeth van den Bergh, uit 1649, sinds 1981 op het Mar kiezenhof (56), komt uit deze verzameling te Combe Abbey (57), maar een portret van Elisabeth zelf wordt er niet genoemd. Wel wordt een portret met het opschrift 'Lady Boudergem' gemeld, dat toe geschreven werd aan Moreelse (53). 'Boudergem' kon door het veiling huis Sotheby niet worden thuis gebracht. Mogelijk is het een verbastering van Boutersem en is de voorgestelde: Elisabeth van den Bergh, vrouwe van Boutersem. Dit moet nog nader worden onderzocht. Er is geen sprake van een opval lende gelijkenis tussen beide ge- portretteerden. De bovenstaande serie portretten hebben alle gemeen: de enigszins wufte pose met de linkerhand en de losse haren, die voor getrouwde vrouwen als Elisabeth Stuart, een gewezen koningin nog wel, merk waardig zijn, misschien zelfs ongepast (59. De pose en de losse haren moeten haast wel een bepaalde betekenis hebben. De kunsthistoricus zal een emble matische betekenis vermoeden (60). Maar welke? Een overeenkomstig embleem heb ik niet kunnen vinden (61). Hebben de houding en de loshangende haren een erotische lading (spiritueel of zinnelijk)? Paulus Moreelse maakte in 1628 een portret van een herderin (62). Zij houdt haar haar op dezelfde wijze terug als in de besproken serie gebeurt. Haar rechterhand houdt zij echter niet op de borst. Het geheel heeft een erotische, zinnelijke uitstraling. Maar sensuele liefde, 'minne', kan in onze serie portretten moeilijk aan de orde zijn. Wij moeten proberen na te gaan of kennis van de leefwereld van opdrachtgever Schmelzing en van de winterkoningin gegevens biedt tot ondersteuning van een duiding van de voorstelling in spiri- tueel-erotische zin. Tevens moet worden nagegaan in hoeverre Schmelzing de trait d'union is geweest tussen de portretten van 1622 en 1628. 7. Nicolaas Schmelzing In de collectie van het Mauritshuis bevindt zich een portret van Nicolaas Schmelzing (1561-1629) door J.A. van Ravesteijn uit 1611 (afb. 9; nu te zien in het leger museum te Delft). Het hing vroeger in het Huis Honselaersdijk. Kopieën zijn te vinden in het Rijksmuseum Amsterdam en het Rijksmuseum Twenthe. Ook in de z.g. klei- ne-Honselaarsdijkserie (Rijksmu seum Amsterdam) van hoge militairen uit de tijd van prins Maurits is een portret van Schmel zing te vinden. Deze zeer gezette, adellijke officier was ritmeester bij de cavallerie sinds 1593, lui tenant-gouverneur van Overijssel sinds 1616 (d.w.z. plaatsvervanger van Maurits) en president van de krijgsraad sinds 1625. Tijdens de beginfase van de belegering van Den Bosch, in mei 1629, overleed hij door uitputting. Schmelzing was oorspronkelijk afkomstig uit de omgeving van Passau en kwam uit een riddermatig geslacht aldaar. Hij was een zoon van Leonhard Schmelzing zum Wernstein, heer van Zwicklodt (aan de Inn). Het valt op dat hij, hoewel de oudste zoon, niet op zijn De Waterschans nr. 1 1996 bezittingen is gebleven. Vermoedelijk is hij om geloofs redenen naar de Republiek gekomen, waar hij in het leger emplooi kon vinden (63). Met vele hooggeplaatste edelen was hij intiem bevriend: naast Floris van Pallant en Catharina (hun corres pondentie loopt vanaf 1611), met Ernst Casimir en Sophia Hedwig, Juliana van Nassau-Dillenburg, de dames van Brederode en vele anderen. Men schrijft elkaar frequent en geeft eikaars brieven door. Op 20 september 1627 schrijft Schmelzing bijvoorbeeld aan Floris dat graaf Ernst Casimir Hendrik van den Bergh een brief heeft gestuurd, die Catharina hem had geschreven. Schmelzing ging voor zijn gezondheid regelmatig naar Spa, waar hij vele adellijke tijdgenoten kon ontmoeten. Uit zijn correspondentie blijkt zijn grote belangstelling voor het doen en laten van adellijke dames, voor de 'fêtes' en de 'masques' die gehouden worden in Den Haag, de kermissen die plaatshebben, de toneelvoorstellingen waaraan de leden van de adel zelf meedoen, de raadsels (64) die men elkaar opgeeft. Men krijgt door zijn brieven een aardig beeld van het spelelement in de toenmalige cultuur rond het hof van de winterkoningin en dat van Oranje-Nassau (65). Uit andere bron blijkt dat hij feesten organiseerde waarop gedanst werd, dit tot verontwaardiging van de gereformeerden (66): 'Is geclaeght over het danssen in den oversten Smelsinx huys, daer oock een schandelijcke mommerije is aengestelt geweest' (67). Schmel zing bewonderde, zoals wij hebben gezien, de zeer hoffelijke graaf Hendrik van den Bergh ('mijn so grote patron'), een galantuomo (63). 'Ik mochte gern bei Graf Heinrich von den Berg in die schuel gaan, waneher ik jong ware. Denselbe dient sin Mester getraulik, obligirt all die wellt, vianden ende vrunden. Ende doet sin affairen wohl, verget sik selbst nit. Dat sin conditi nit vehl an Cabell, to finden' (69). Schmelzing stond bekend als een 'courtois', een 'hoveling': 'So wass hie doch een bisonder haveling, die sick principalick offhede alleen hem end fursten, maer ock die dames te courtisieren; quem num mer in een stat, hie ginck so wall als an die hem, die hande kussen an dames van vomamsten geslachten' (70). Hoveling is een begrip dat min of meer kan worden begrepen aan de hand van het beroemde boek van Baldassare Castiglione, II libro del cortegiano (Venetië 1528), dat in de zestiende eeuw in vele talen vertaald werd (71). Het hovelingschap bij Schmelzing is in zijn brieven minder verheven dan bij Castigliano. Zijn corres pondentie met graaf Floris is gelardeerd met voor onze beleving wat laag-bij-de-grondse grappen en grollen (72). In het beeld van Castigliones hoveling past wel dat Schmelzing een collectie portretten bezat in zijn dienstwoning, de proosdij te De venter, een zeer oud en prachtig gelegen huis (73). 'Hadde in syn huisz fast aller forstinnen van Duitzland schilderiën. End door sulx is hie fortkommen end allent- halven bekent end angenaem gewest, end mackede syn werck ock met allen edelen kennisz te hebben' (74). Het is niet duidelijk wat ermee gebeurd is na zijn dood. Zijn neef Wolf Schmelzing, door hem opgevoed en eveneens een militair in Staatse dienst, was zijn erfgenaam (75). Een inventaris van deze schilderijencollectie is niet bekend, zodat wij voor recon structie ervan zijn aangewezen op verspreide opmerkingen in de correspondenties. 8. De verering van Elisabeth Stuart, de 'winterkoningin', de 'grote Diana De winterkoningin werd in de jaren twintig van de zeventiende eeuw in de protestantse landen door menig een bewonderd, zelfs aanbeden. Het belangrijkste voorbeeld is haar neef Christiaan van Brunswijk (broer van Sophia, de echtgenote van Ernst Casimir), de 'dolle hertog'. Hij droeg veldslagen aan haar op ('für Gott und für Sie'). In vele beschrijvingen van zijn daden keert het verhaal terug dat hij vocht met haar handschoen op zijn helm (76). Zijn verering voor de persoon en zaak van de winterkoningin was een terugkeer tot het enthousiasme van de riddertijd, was een uiting van ridderlijkheid die karakteristiek was voor de tijd (77). De hoofse verering voor de winterkoningin, 'the Queen of Hearts', komt ook in Engeland voor. Bij een ontmoeting van een groep jonge mannen uit de oude gentry van Engeland toostte ieder met een glas wijn in de ene en een zwaard in de andere hand op de gezondheid van de verdreven koningin; na de dronk kuste men het zwaard en legde men de plechtige eed af dat men zou leven en sterven in haar dienst (78). 8. Vermoedelijk: gravin Anna-Jo hanna van Nassau-Siegen, ca. 1622, echtgenote van graaf Johan Wolfert van Brederode. Kasteel Lich. Foto Iconografisch Bureau, 's-Gra venhage. Hendrik van den Bergh schrijft Schmelzing op 25 oktober 1626 dat zijn neef Herman Otto van Lim- burg-Stirum zeer melancholisch was tijdens zijn korte gevangenschap (zie onder 3); hij zei geen woord. Maar toen men over de 'grosse perfectionen' van de winterkoningin begon te spreken, verging hem de melancholie. Graaf Hendrik voegt eraan toe: Tech hab soo vil guts von de grosse Diana bijnaam van de winterkoningin, die Schmelzing steeds gebruikt) horen saegen, das

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 19