J. piui indicjne dei oCac^uayz, 36 37 De Waterschans nr. 1 1996 9. Nicolaes Schmelzing door J.A. van Ravesteijn, 1611. Copyright Manritshuis, Den Haag. se och an mir hat ein underdenigen und gehorsam dinar, wie wol ich das geluck niemals gehat hab de selbiege zu sehen'. Wanneer zij hier eens in het grensgebied zou komen jagen, dan moest Schmelzing hem maar een sauveconduit bezorgen, zodat hij haar op de jacht zou kunnen begeleiden (79). Uit de brieven van Schmelzing aan graaf Floris blijkt dat hij de winterkoningin goed kende en dat hij haar in een ironisch spel op hoofse wijze aanbad. Hij heeft de winterkoningin in 1626 te logeren gehad in Deventer, toen zij naar zijn schilderijencollectie kwam kijken. 'Nun hope ik, U.G. heben ok gehort, wat ehr ik gehat in min Gubernament, dat ik hebe gelogirt die Conigin von allen vrauwens in der wellt. U.G fragen diselben doch nach alle scniltereien so diselben gesehen. Ik sende U.G. dit heiligend monstrum (zijn portret), welkes ik bitte U.G. an haer Majeste von minetwegen wollen presentiren, die litteren moeten haer Majeste selbst utlegen' (19 oktober). Op 23 november schrijft hij: 'Dise verleden nacht heft die dagesffau haeren dagesmann om den wall laten draben. Het (wachtOword waar Henrich. So heft den lakei Schmelzing zelf) ok die ehr gehat, ende het word von sin Mesterse de winterkoningin) gehat, als die hier war. Ik will nun segen mede Simeon, omdat ik hier gesehen (heb) die Conigin von allen dames ende in min bedt (ge)schlapen, will ik nun gern sterben (80). In zijn laatste levensjaren had Schmelzing een vriendschappelijke relatie met Constantijn Huygens. Zij hadden elkaar leren kennen in het leger. Huygens was sinds 1625 privé-secretaris van Frederik Hendrik en moest de prins begeleiden tijdens zijn campagnes. Schmelzing was aanwezig op Huygens' huwelijk in april 1627. Zij hebben met elkaar gecorres pondeerd in de jaren 1625-1629. Ook Huygens was een hoveling, een 'cavalier' (zie onder 5). Hij was gesteld op de ironische toon van de brieven en de conversatie van zijn veel oudere vriend (82). In november 1628 richtte Schmelzing het volgende verzoek aan Huygens: 'Min bitten ware gewezen, dat komenden sondag, den dag von S. Elisabet, so wolte ik als lakei gern die Conigin besteken mede freie blumen; die vrau von Marquett soil mik hermede behelpich wezen, ende heft mik geraden UE to bitten, tot ehren der Conigin somike carmina verzen) in fransz. wollen up papier setten, so daermede sollen gaan. UE moeten wehl up denken, ik ben der lakei. UE sollen die grote ehr haben von die carmina (83). Huygens voldeed aan dit verzoek en schreef op 14 november 1628 ter gelegenheid van de naamdag van Elisabeth (19 november) het acht-strofige gedicht Le jour de la nativité de la Reine, pour le Sieur Schmelzing, lacquay de Sa Majeste (84): (jr einde dt)iane, cfrui aux rayz de ton oeii courrent deur fortune, Cei rayz c^ui J un eiciat ói doux (Jont c^ue ie dieu du jour jaioux floui enuie ie ciair de ddune. (de (jroi ejCacuayc^u tei appaz Dont iuiure tei piui clieri eibati Pour i aiiouuir de ta préience \Jient t lionorer de cei couieuri. Yjon piet: il honore cei j-ieuri ju ioui/enir je la naiiiance. In deze aanvangsstrofen zijn 'petrarkistische' elementen te vin den: de minnaar, Schmelzing, is een onwaardige lakei van zijn geliefde koningin; het zachte stralen van de ogen van de geliefde wordt ver geleken met de stralen van de maan ofwel Diana, de zon is jaloers op De Waterschans nr. 1 1996 De huizen van Bergh en Bergen op Zoom Willem IV graaf van Bergh 1537-1586 Maria van Nassau-Siegen Herman graaf van den Bergh 1558-1611 Frederik graaf van den Bergh Hendrik graaf van den Bergh 1559-1592 1573-1638 Catharina gravin van den Bergh X Floris II van Pallandt graaf van Culemborg die stralen. In het petrarkisme, het literaire idioom en de psychische gesteldheid van de navolgers van de Italiaanse dichter Petrarca, wordt de veredelende liefdesrelatie uitgedrukt in een vaste terminologie. Huygens, zelf overigens anti-petrarkist, maakt er in dit gelegenheidsgedicht ge bruik van om de liefde van zijn vriend te typeren (85). Het aanbieden van het gedicht en de bloemen is bovendien een kluchtig spel, waaraan hij graag meedoet (86). De hoofse liefde die Schmelzing aan de dag legt in zijn brieven, wordt ook steeds door ironie begeleid. Zijn liefdesbetuigingen zijn één groot spel. Het is moeilijk vast te stellen of zijn ironie uiteindelijk overgaat in belachelijkmaking. Wij kunnen het literaire petrarkisme niet direct gebruiken als inter pretatiekader voor een schilderij, maar wel indirect. De zeventiende eeuwse schilderkunst maakt gebruik van het genre liefdesemblematiek en de liefdesemblematiek maakt weer veelvuldig gebruik van het petrarkisme (87). Het is dus belangrijk dat wij ons realiseren dat 'de (gouden) haren' van de geliefde binnen het petrarkisme de strikken of netten zijn waarin de ziel van de minnaar/dichter gevangen wordt. Zo kunnen ook de loshangende haren van het portret van Elisabeth van 1628 een dergelijke betekenis hebben. Het gebaar met de linkerhand legt de nadruk op het haar van de geliefde en de mogelijke betekenis ervan. De opvallende rode kleur van de japon ondersteunt wellicht het liefdes thema. Het voorafgaande zou inhouden dat ook de andere portretten van de hier behandelde serie em blematische betekenis zouden hebben en dienovereenkomstig geïnterpreteerd zouden moeten worden. Of nu in alle gevallen een emblematische duiding op zijn plaats is, valt hier niet na te gaan. Misschien is slechts sprake van louter navolging van het portret van Elisabeth Stuart uit 1622. Maar het emblematische/petrarkistische spel rond het thema liefde past uitstekend in de hofcultuur van de jaren twintig van de zeventiende eeuw en kan ook heel goed door middel van deze portretten zijn gespeeld. De hoge adel begunstigde in deze periode bijvoorbeeld ook de pastorale schilderkunst, waarin het thema liefde een dominerende rol speelde (88). In dat verband wijs ik graag nog op de naam 'grote Diana', die Schmelzing gaf aan de winterkoningin. Deze is duidelijk ontleend aan de pastorale, wat laat zien dat hij erdoor is beïnvloed. 9. Slot Als lieflhebber van de schilderkunst moet Schmelzing het portret van de winterkoningin, toegeschreven aan Van Mierevelt (1622), in Den Haag gezien en bewonderd hebben, eventueel in haar eigen collectie of misschien wel bij Christiaan van Brunswijk, die in de periode 1622-1625 regelmatig in Den Haag verbleef. Het zou niet alleen een intiem liefdesportret kunnen zijn, gemaakt voor haar echtgenoot, Frederik V, maar ook een emblematisch portret (in petrark istische traditie) van een idool dat door velen werd aanbeden. Mogelijk heeft Schmelzing zes jaren later een schilder in Utrecht opdracht gegeven een dergelijk portret te maken om zijn hoofse liefde voor gravin Elisabeth van den Bergh tot uitdrukking te brengen. Zijn verering voor 'de grote Diana' en 'Lieske' is van dezelfde spirituele aard. Sleutel tot de hier gegeven interpretatie van het portret van Elisabeth is dus de leefwereld rond de persoon van de opdrachtgever en die van de winterkoningin. Ten aanzien van de persoon Elisabeth zelf valt in het hier gepresenteerde biografische ma teriaal naast haar muzikale aanleg de strijdbaarheid op, die zij aan de dag legt, niettegenstaande de problemen die het gedrag van haar vader veroorzaakte. Ondanks de omstandigheid dat zij een in de Spaanse Nederlanden opgegroeide katholieke vrouw was, wilde zij omwille van haar (potentiële) bezittingen een weg vinden in de Republiek. Na het overlopen van haar vader in 1632 is zij eerst nog in de Spaanse Nederlanden ge bleven. Maar na de dood van haar nicht Maria Elisabeth I (1633) raakt zij verwikkeld in de strijd om de opvolging in het markiezaat van Bergen op Zoom en het graafschap Bergh, die haar vader is aangegaan. Eenmaal definitief als markiezin gevestigd in de Republiek, bindt zij de strijd aan tegen het prote stantisme. noten ""Dit artikel is een uitwerking van een voordracht gegeven te Bergen op Zoom op 14 november 1995 voor de Vrienden van het Museum het Markiezenhof. Mijn dank voor geboden hulp en informatie gaat uit naar de directie van het museum, naar oud-gemeentearchivaris drs. W.A. van Ham, naar drs. E. Domela Nieuwenhuis en mevr. drs. K.E. Schaffers-Bodenhausen te 's- Gravenhage. (1) A.P. van Schilfgaarde. Het Huis Bergh. Maastricht. 1950. Blz.259-261;(2) W.A. van Ham. Het doorluchtig Huis van Bergen op Zoom. In: Spiegel der Historie. Maandblad voor de geschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door de Europese bibliotheek. Zaltbommel. jrg. 4, 4. 1969. Blz. 137-188;

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 20