60
FUNDER
NG
61
De Waterschans nr. 2 1996
moerbalk 28 x 27 c
Afb.2. Dwarsdoorsnede door het achterhuis (links) en door het voorhuis
(rechts). Tekening J. Weyts.
Er zijn ter plaatse resten van
veertiende en vijftiende eeuwse
aangestampte lemen vloeren gevon
den en aanwijzingen voor een
flinke brand in de vijftiende eeuw.
In het begin van de zestiende eeuw
werd het bestaande achterhuis in
steen gebouwd. Als oostgevel werd
de genoemde topgevel van het
voorhuisje verhoogd en verbreed.
Er werden twee vensters in aan
gebracht, waarvan de resten tijdens
de restauratie aan het licht kwamen.
Uit de bouwtijd dateren nog de
oost- en zuidgevel, een deel van de
westgevel, de moerbalken en oude
kinderbalken, alsmede een schaar-
gebint en hergebruikte gordingen in
de kap. De moerbalken hebben
sleutelstukken met een gelijke
profilering (afb.3).
Deze vertonen op de verdieping
gaten van verdwenen korbelen,
maar op de begane grond zijn er
alleen pengaten aan de noordzijde:
aan de zuidzijde rust de moerbalk
op een kraagsteen met peerkraalpro-
fiel (afb. 4). In oorsprong waren er
dus houten stijlen en korbelen van
een houtskeletconstructie aanwezig,
behalve op de begane grond aan de
zijde van de Korte Dubbelstraat.
Het muurwerk bestaat uit bruin-rose
baksteen in schelpkalkmortel, met
een formaat van 4/2/5x10x20/21
cm. Tegen de westwand van het
achterhuis werden na afbraak van
een spouwmuur sporen van een
brede haardpartij teruggevonden.
Bij de restauratie is hierop
teruggegrepen door het plaatsen van
een nieuwe haard. In de zuidmuur
kwamen resten van een oud
dichtgezet venster met kruiskozijn
aan het licht. De vorm en detaille
ring ervan werden gekopieerd in
twee geheel nieuwe vensters in de
tegenoverliggende gevel aan de
Dubbelstraat.
Op grond van de sleutelstukken en
de formaten van de bakstenen moet
het achterhuis in het begin van de
zestiende eeuw gedateerd worden.
De derde bouwfase bestond uit de
bouw van een nieuw voorhuis aan
het begin van de zeventiende eeuw.
Opnieuw werd de scheidingsmuur
tussen voor- en achterhuis ver
hoogd, nu met de zichtzijde aan de
westkant, en tevens voorzien van
een topgevel venster. Van deze fase
dateren de eiken verdiepings
balklaag van moer- en kinderbalken
en de enkelvoudige grenen zolder
balklaag, beide met geprofileerde
sleutelstukken (afb.5). Oorspronke
lijk zijn ook de hergebruikte
schaargebinten en gordingen van de
dakstoel en aanzienlijke gedeelten
van de oost-, zuid- en westgevels.
De kelder (met baksteenformaat
4x8x16 cm.) is misschien iets later
toegevoegd. Het muurwerk van het
voorhuis is opgebouwd uit gele en
bruine baksteen met een formaat
van gemiddeld 4x8/2/9x18 cm.
De oudste indeling van het voorhuis
kan herleid worden uit de
Afb (D
Afb
Afb.3 en 4. Sleutelstuk en kraag
steen in achterhuis. Tekening J.
Weyts.
aftekeningen op de balkenzoldering
en de plaats van de haarden. Het
voorhuis was in de lengte in tweeën
gedeeld. De rechterhelft had een
ongeverfde zoldering en een
stookplaats tegen de scheidingsmuur
tussen voor- en achterhuis. Bij
graafwerkzaamheden werd hier een
zeventiende eeuwse aspot ge
vonden. De linkerhelft was verdeeld
in een voor- en achterkamer, beide
met groengeverfde zolderingen. De
voorkamer had een haard tegen de
zuidgevel, de achterkamer een tegen
de westgevel. De langsmuur werd
in later tijd zuidwaarts verplaatst.
Hiervan is een deel van de
fundering teruggevonden.
Volgens een pentekening door
Valentijn Klotz, gedateerd 1672,
had het voorhuis van de Cauwen-
burg een trapgevel. Ook op de
Parijse maquette is ze zichtbaar (zie
beide afbeeldingen). Hiervan is
echter niets overgebleven. De
oorspronkelijke pui is in de
achttiende eeuw vervangen door de
bestaande raam- en deurkozijnen en
de fraaie, authentieke winkeldeur
met glasroeden. De verdiepingsven
sters in de voorgevel werden in het
midden van de negentiende eeuw
vernieuwd. De trapgevel verdween
in de negentiende eeuw, toen de
kappen gewijzigd werden en een
schilddak werd aangebracht. In het
achterhuis verhoogde men de
dakvlakken en bracht men borst
weringen aan. Het oude bovenjuk
van het spant verdween daarbij. De
voorkap kreeg een kleinere dakhel
ling, waartoe de schaargebinten
vermaakt werden. Aan de aanzetten
van de blokkeels is nog te zien dat
de spantbenen oorspronkelijk steiler
De Waterschans nr. 2 1996
moerbalk 37 x 30 cm
Afb. 5. Sleutelstukken in het
voorhuis. Tekening J. Weyts.
stonden.
Uit archiefbronnen blijkt dat het
voorhuis in 1605 van de grond af
aan opnieuw werd opgetrokken. De
anderhalve voet (circa 45
centimeter) verbreding waarvan
sprake is, betreft vermoedelijk de
verplaatsing van de rooilijn aan de
zijde van de Dubbelstraat.
Archeologisch onderzoek.
Bij het restaureren van de Cauwen-
burg is er ook onder het pand
gegraven. Daarvoor waren een paar
redenen: de kleine kelder, in
oorsprong alleen toegankelijk vanaf
de straat, kreeg een nieuwe toegang
vanuit de nieuw te bouwen keuken;
de funderingen dienden verzwaard
te worden en de riolering was aan
vervanging toe. Dankzij de enthou
siaste medewerking van de eigenaar
kon in 1993 een belangrijke vondst
in het voorhuis gedocumenteerd
worden. Na verwijdering van een
vloer van gebakken rode plavuizen
in het voorhuis, die met grote
waarschijnlijkheid nog uit 1605
dateerde, tekende zich in het onder
liggende zand een opmerkelijke
cirkelvorm af, bestaande uit oranje
rode, zachte leemachtige stenen,
gemetseld in gele leem. De buiten
diameter van de cirkel bedroeg 1,55
meter. De stenen, of liever gezegd
tichels (ze bestonden uit ongebak
ken klei) waren gelegd in een krans
met een dikte van 25 centimeter.
De tichels waren zo zacht dat ze
met een mes doorgesneden konden
worden. Aan de binnenzijde waren
ze door verhitting hard gebakken en
geel verkleurd. De vulling van de
krans bestond uit puin en leem-
bokken. De cirkelvorm was aan de
zuidzijde (de kant van de Korte
i1 50cm
Afb.6. Vlaktekening van de oven, doorsneden door de latere fundering van
een binnenmuur en door de kelder.
Dubbelstraat) verbroken door het
keldergewelf en door een ondiepe
fundering van de eerder vermelde
verplaatste binnenmuur in het
voorhuis (afb. 6).
Duidelijk was dat het hier een
oventje betrof. Het kleine formaat
en de zachte lemige steen sloten
een functie als pottenbakkersoven,
voor de hand liggend in het
havenkwartier, bij voorbaat uit. Om
meer te weten te komen over de
opbouw van de oven werd de
vulling uitgegraven zodat de bodem
goed in het zicht kwam; daarna
werd een kwadrant verwijderd om
de doorsnede te kunnen tekenen
(afb.7).
Reconstructie van de oven
Het oventje bleek te bestaan uit een
cirkelvormige onderbouw van
overwegend baksteen (fonuaat
5x10x19,5 cm), waarin een
kruisvormig verdiept gedeelte was
uitgespaard van ongeveer 1 bij 1 -
meter. De zijkanten waren afge
smeerd met gele leem. De
ovenbodem bestond uit een laagje
rode leem, bedekt met grote rode
ongeglazuurde plavuizen (4x20x20
cm) met afgeschuinde hoeken, die